Arvindus

Samenvattingen

Fundamenten van Tibetaanse mystiek

  • Titel: Samenvattingen, Fundamenten van Tibetaanse mystiek.
  • Auteur: Arvindus.
  • Uitgever: Arvindus.
  • Auteursrecht: Arvindus, 2020, alle rechten voorbehouden.
  • Index: 202003282.
  • Editie: html, eerste editie.
  • Bron: Lama Anagarika Govinda (Anangavajra Khamsum-Wangchuk), Foundations of Tibetan Mysticism, According to the Esoteric Teachings of the Great Mantra Oṁ Maṇi Padme Hūṁ, Martino Publishing, Mansfield Centre, 2012.
  • Origineel: Summaries, Foundations of Tibetan Mysticism, Index: 202003281.

Inhoud

§

Ter herinnering aan de eerbiedwaardige guru Tomo Géshé Rimpoché Ngawang Kalzang.

Voorwoord

Dank aan de guru, Tomo Géshé Rimpoché.

Eer aan Hem, de Verlichte [Sakyamuni]!

Deel één, Oṁ, Het pad van universaliteit

1. De magie van woorden en de kracht van spraak

Woorden hebben voorbij hun profane waardes ook sacrale waardes. Deze waardes worden uitgedrukt door poëten, zangers en heiligen in mantra's.

2. De oorsprong en het universele karakter van de heilige lettergreep oṁ

Het oṁ representeert het transcendente, het oneindige.

3. De idee van creatief geluid en de theorie van vibratie

Het is het spirituele bewustzijn dat een mantra krachtig maakt, niet zijn uitspraak. De mantra dient slechts als een vergrootglas, het spirituele bewustzijn concentrerend zoals voorgenoemde zonlicht concentreert.

4. De teloorgang van de mantrische traditie

Brahmins hebben het oṁ gedogmatiseerd. In plaats van hun boog-denken te gebruiken om de oṁ-pijl af te schieten om de duisternis te penetreren hebben ze de boog ontbogen, de oṁ-pijl in plaats daarvan aanbiddend. Het Boeddhisme ontdogmatiseerde het oṁ en herboog de boog.

5. Mantrische neigingen van het vroege Boeddhisme

Hoewel het spirituele bewustzijn van de reciteerder van de mantra de hoofdbron van kracht is, is de vorm van de mantra niet irrelevant. Nadat de Boeddha mantra's ontdeed van hun dogmatisme ontwikkelde zich na verloop van tijd een niet-dogmatisch formeel gebruik van mantra's in het Boeddhisme.

6. Boeddhisme als levende ervaring

De leringen van de Boeddha werden aangepast aan het begripsvermogen van Zijn publiek en aan de tijd waarin Hij geplaatst was. En het Boeddhisme zou ook altijd zijn leringen moeten aanpassen aan zijn specifieke publiek en plaatsing in tijd.

7. De universele houding van het Mahāyāna- en Bodhisattva-ideaal

Waar de Arahan vrijheid heeft bereikt van passies en het ego zonder spirituele kennis te hebben bereikt, zijnde het ideaal van de Hīnayāna-school, en waar de Pacceka-Boeddha ook spirituele kennis heeft bereikt zonder in staat te zijn deze te communiceren, daar is de Sammāsam-Boeddha ook in staat om deze kennis te communiceren ten bate van allen. Dit is de perfecte verlichting van de Bodhisattva, zijnde het ideaal van de Mahāyāna-school.

8. Het universele pad en de herwaardering van de heilige lettergreep oṁ

Het oṁ representeert in de Mahāyāna-school het universele pad en het Bodhisattva-ideaal, individuele verantwoordelijkheid benadrukkend, voorbij historische schisma's in het Boeddhisme, veroorzaakt door interpretatieverschillen van de aanbevolen regels. Als zodanig is het zowel het begin van de mantra als van het pad.

Deel twee, Maṇi, Het pad van vereniging en van innerlijke gelijkheid

1. 'De steen der wijzen' en 'het levenselixir'

De primaire substantie waaruit alles voortkwam is gezocht in materie door alchemisten als 'de steen der wijzen' en in de mens door yogi's als 'het levenselixir'. Rapportages van deze zoektocht zijn neergeschreven in symbolische - of 'schemer'-taal in het Tibetaanse Vierentachtig Siddha's.

2. Guru Nāgārjuna en de mystieke alchemie van de Siddha's

Verhalen over, of verbonden met, Nāgārjuna indiceren dat het levenselixir gezocht moet worden ten bate van allen en niet uit hebzucht.

3. Maṇi, Het juweel van het denken als 'de steen der wijzen' en prima materia

Maṇi representeert het pure denken of bewustzijn zonder kwaliteiten, dat wordt gesymboliseerd door concepten en objecten zoals kwikzilver, de prima materia, de steen der wijzen, het juweel, cintamaṇi, en de vajra of diamanten scepter.

4. Maṇi als de diamanten scepter

De vajra bestaat uit; a) een stip (of bindu), het zaad van het universum symboliserend, met binnen zichzelf een spiraal, zijn potentie symboliserend, b) twee tegengestelde lotusbloemen, de polariteit van bewust bestaan symboliserend, en c) vijf of negen spaken aan elke kant die ontspringen aan de lotusbladeren en samenkomen bij hun kroon, differentiatie van krachten die samenkomen in één gecentreerde meditatie symboliserend. Hoewel de initiële motieven om de steen der wijzen of het levenselixir werelds kunnen zijn, vallen bij hun verkrijging de wereldlijke motieven weg omdat op dat moment begeerteloosheid en onsterfelijkheid zijn bereikt.

5. Het denken en materie

In plaats van de materiële wereld te beschouwen als objectief fysiek beschouwt het Boeddhisme deze als subjectief zintuigelijk of psychisch. Deze conceptie van materialiteit wordt 'rūpa' genoemd. Het zintuigelijke fysieke lichaam wordt beschouwd als ontspringend aan de psyche die reageert op zintuigelijke impressies. De reactie als daad wordt 'karma' genoemd en het lichamelijk ontvangen resultaat 'vipāka'. Dit rūpa-lichaam past zich langzaam aan, aan nieuw bereikte spirituele hoogten maar moet uiteindelijk getransmuteerd worden.

6. De vijf skandha's en de leer van bewustzijn

De individuele persoonlijkheid bestaat uit vijf skanda's: rūpa (contact), vedanā (gevoelens), saṁjñā (perceptie), saṁskāra (vrijwilligheid) en vijñāna (gewaarzijn). Deze persoonlijkheid verandert continu, en dit geeft het zijn continuïteit. De continuïteit van verandering doet zelfbewustzijn oprijzen als een functie van manas.

7. De dubbele rol van het denken (manas)

Manas betreft de overlapping van individueel empirisch bewustzijn (mano- vijñāna) en universeel bewustzijn (ālaya- vijñāna). Gericht op de wereld kan het leiden tot gebondenheid, gericht op het universum kan het leiden tot bevrijding.

8. Het 'omdraaien in de diepste zetel van bewustzijn'

Manas moet van intellectuele perceptie van de wereld omgedraaid worden naar intuïtieve perceptie van het pure universum om te ontsnappen aan de cyclus van hergeboorte (saṁsāra) en om verlichting te realiseren.

9. Transformatie en de realisatie van compleetheid

Het draaien van manas naar het pure universum is geen opgaan van een individu in een buitengelegen universum maar de innerlijke realisatie van een non-dualistische compleetheid. Het tot kennis komen van deze wet wordt gesymboliseerd door Vairocana-Boeddha en Zijn embleem, de dharma-cakra. Het bewustzijn wordt dan als een pure spiegel, in staat zijnde om alles te reflecteren terwijl hij zelf puur blijft, gesymboliseerd door Akṣobhya-Boeddha en de symbolen van water en de vajra. Dan heeft men gevoel voor alle levende wezens, gesymboliseerd door Ratnasambhava-Boeddha en Zijn embleem van het juweel. De innerlijke visie van dingen zoals ze echt zijn verschijnt dan, gesymboliseerd door Amitābha-Boeddha en Zijn embleem van de volledig geopende lotusbloem. Dan wordt de gelofte van de Bodhisattva afgelegd, gesymboliseerd door Amoghasiddhi-Boeddha met Zijn embleem van de dubbele vajra.

Deel drie, Padma, Het pad van creatieve visie

1. De lotus als symbool van spirituele ontvouwing

Het lotuszaad in de modder op de bodem van het water heeft al de prikkel om uit de modder te groeien doorheen het water naar het oppervlak voor de opening van zijn bloem en het geven van zijn nectar. Vergelijkbaar heeft de mens in de wereld al de prikkel om uit zijn lichaam te groeien doorheen de passies naar een onaangedaan denken, welke bloei de dharma-leringen zal geven. Het is daarom dat Boeddha's worden weergegeven als zittend op een lotusbloem. Deze boeddha's moeten niet beschouwd worden als abstracte symbolen van spirituele faculteiten maar als prototypes voor alle mensen.

2. De antropomorfische symboliek van de Tantra's

De antropomorfische symbolen van de tantra's zijn archetypische realiteiten met het vermogen om het denken te transformeren, waarvoor ze zijn ingezet in yantra's (maṇḍala's), mantra's en mudrā's (posities, in het bijzonder van de hand).

3. Kennis en macht: prajña versus śakti

De Boeddhistische tantra is ouder dan de Hindoeïstische tantra en verschilt daarvan. In tegenstelling tot de Hindoeïstische tantra, waar het mannelijke aspect Śiva het ongemanifesteerde en het vrouwelijke aspect Śakti het gemanifesteerde symboliseert, daar representeert in het Boeddhisme het vrouwelijke aspect prajña de hoogste kennis en het mannelijke aspect upāya de middelen om de hoogste kennis te bereiken.

4. De polariteit van mannelijke en vrouwelijke principes in de symbolische taal van de vajrayāna

De taal van de vajrayāna moet niet letterlijk genomen worden maar als de innerlijke faculteiten symboliserend.

5. Visie als creatieve realiteit

Innerlijke waarheden worden in meditatie gekristalliseerd in beelden van aanbidding. Dit maakt ze bewust voor de mediteerder. Na de aanbidding worden ze opnieuw geliquideerd. In dit proces wordt het doel van perfecte verlichting van leegte behouden zodat de mediteerder niet verloren raakt in idolatrische Dhyāni-Boeddha's.

6. De vijf Dhyāni-Boeddha's en de vijf wijsheden

De vijf skandha's van rūpa (vorm), vedanā (gevoelens), saṁjñā (perceptie), saṁskāra (vrijwilligheid) en vijñāna (gewaarzijn) worden getransformeerd door hun corresponderende kwaliteiten van verlichting, die worden gerepresenteerd door de Dhyāni-Boeddha's en hun prajñas, die worden gerepresenteerd door hun gemalinnen. Akṣobhya representeert formatie als transformatie van rūpa, en Zijn gemalin is Locanā, de grote leegte representerend. Ratnasambhava representeert compassie als de transformatie van vedanā, en Zijn gemalin is Māmakī, universeel moederschap representerend. Amitābha representeert oneindig licht als transformatie van saṁjñā, en Zijn gemalin is Pāṇḍaravāsinī, puur onderscheidingsvermogen representerend. Amoghasiddhi representeert non-karmisch handelen als transformatie van karmisch handelen, en Zijn gemalin is Tārā, verlossing representerend. En Vairocana representeert universeel bewustzijn als transformatie van individueel bewustzijn.

7. Tārā, Akṣobhya, en Vairocana in het Tibetaans systeem van meditatie

Tārā wordt beschouwd als de belichaming van devotie en liefde. De vijf Dhyāni-Boeddha's worden in een maṇḍala geplaatst, één in het centrum (Vairocana), en vier kruisgewijs rond het centrum (Akṣobhya tegenover Amitābha en Amoghasiddhi tegenover Ratnasambhava). Vairocana representeert de leegte waaraan formatie ontsprong en waarnaar formaties terugkeren. Akṣobhya representeert de eerste stap naar verlichting. De posities kunnen in verschillende scholen variëren.

8. De symboliek van ruimte, kleuren, elementen, gebaren en spirituele kwaliteiten

Archetypische ruimte is de leegte die alles in het bestaan bevat en is daarom ook de wortel daarvan.

Vairocana in het centrum is wit, straalt blauw (ruimte) uit, gebaart het wiel (dharma), houdt een wiel vast, wordt omarmd door Ākāśadhātīś (de wijsheid van dharmadhātu of puur bewustzijn), is gezeten op een leeuw, en Zijn geluid is 'oṁ'. Akṣobhya in het Oosten is blauw (ruimte), straalt wit (spiegelachtige wijsheid) uit, is gezeten op een olifant (standvastigheid, en Zijn geluid is 'hūṁ'. Ratnasambhava in het Zuiden is geel, straalt geel (gelijkheid van alle wezens) uit, gebaart geven, houdt een juweel vast (de drie juwelen van de Boeddha, de leer en de communiteit), wordt omarmd door Māmakī (wijsheid van gelijkheid), is gezeten op een paard en Zijn geluid is 'traṁ'. Amitābha in het Westen is rood, straalt diep rood (onderscheidende innerlijke visie) uit, gebaart meditatie, houdt een lotus (ontvouwende meditatie) vast, wordt omarmd door Pāṇḍaravāsinī (onderscheidende wijsheid), is gezeten op een pauw (visie), en Zijn geluid is 'hrīḥ'. Amoghasiddhi in het Noorden is groen (geel innerlijk licht met blauwe onpeilbare ruimte), straalt groen (bereiking) uit, gebaart onverschrokkenheid, houdt een viśvavajra (spirituele macht) vast, wordt omarmd door Tārā (alles-bereikende wijsheid), is gezeten op een vogelmens, en Zijn geluid is 'āḥ'.

9. Het belang van de Bardo Thödol als gids in het gebied van creatieve visie

De beschrijvingen in de Bardo Thödol betreffen ervaringen van zowel diepe meditatie als de dood. Het leren van het ervaren van deze beschrijvingen betekent bekend te worden met de processen van de dood.

Deel vier, Hūṁ, Het pad van integratie

1. Oṁ en hūṁ als complementaire waardes van ervaring en als metafysische symbolen

Oṁ is de opstijging van het eindige individuele naar het oneindige universele, maar hūṁ is de nederdaling terug van het oneindige universele in het eindige individuele. Het is compassie. 'H' staat voor levenskracht, 'ū' voor de staat voorbij dualiteit, en 'ṁ' is het nageluid.

2. De leer van de psychische centra in het Hindoeïsme en het Boeddhisme

De Boeddhistische tantra is geen aanpassing van de Hindoe-tantra en verschilt erin dat het niet alleen de elementaire eigenschappen van de centra thematiseert, maar veeleer de spirituele potenties die daaraan zijn verbonden. Ieder centrum is verbonden met een gebied van bewustzijn. Logica is slechts één van zulke gebieden en komt tekort in het presenteren van de volheid van andere gebieden.

3. De principes van ruimte en beweging

Ākāśa betreft (archetypische) ruimte en de cakra's. Prāṇa betreft (archetypische) beweging [en de nāḍīs]. De elementen van aarde, water, vuur en lucht zijn modificaties van ākāśa en worden gerepresenteerd door de laagste vier cakra's. In de laagste, mūlādhāra-cakra, verblijft kuṇḍalini. De Hindoe-tantra focust zich op deze natuurlijke potentie als śakti. De Boeddhistische tantra focust zich op ḍākinī, het kennisprincipe in zijn intuïtieve vorm en de verenigende kracht van inspiratie. Dit om de onwetende te beschermen tegen zelfvernietiging. Want alleen met perfecte zelfbeheersing en zuivere kennis kan kuṇḍalini veilig ontwaakt worden.

4. De psychische centra van de kuṇḍalini-yoga en hun fysiologische tegenhangers

De centra zijn psycho-fysiek en gerelateerd aan universele kwaliteiten, en hun aard wordt gesymboliseerd door hun weergave. In het Tibetaanse systeem worden de laagste twee en de hoogste twee samengenomen.

5. De leer van de psychische energieën en van de 'vijf omhulsels'

Er zijn vijf omhulsels van grof naar subtiel; het fysieke lichaam (anna-maya-kośa), het etherische of vitale lichaam (prāṇa-maya-kośa), het denklichaam (mano-maya-kośa), het potentiële - of diepte-bewustzijn-lichaam (vijñāna-maya-kośa), en het universele bewustzijns- of gelukzaligheidslichaam (ānanda-maya-kośa). Elk subtiele lichaam penetreert het grovere lichaam. Het gelukzaligheidslichaam penetreert dus alle andere lichamen terwijl het fysieke lichaam wordt gepenetreerd door alle andere lichamen, vandaar hun belang.

6. Fysieke en psychische functies van prāṇa en het principe van beweging (vāyu) als startpunt van meditatie

Bewust ademen verbindt het niet-vrijwillige met het vrijwillige en het grove fysieke lichaam met de subtiele lichamen. Het is een medium voor spirituele krachten. Prāṇa heeft een grove tegenhanger in vāyu. Samen zijn ze één psycho-fysiek principe. Dit principe kan verdeeld worden in vijf functies. Prāṇa-vāyu heerst over de adem en inademing. Udāna-vāyu heerst over spraak en uitademing. Apāna-vāyu heerst over de uitscheidingsfuncties. Samāna-vāyu heerst over de spijsvertering en assimilatiefuncties. Vyāna-vāyu heerst over de circulatiefuncties.

7. De drie stromen van kracht en hun kanalen in het menselijk lichaam

Er zijn drie hoofdkanalen van vitaal-psychische kracht. Iḍā-nāḍī bevindt zich links van of in de ruggengraat en representeert de centripetale maankracht. Piṅgalā-nāḍī bevindt zich rechts van of in de ruggengraat en representeert de centrifugale zonnekracht. En suṣumṇā-nāḍī bevindt zich in het midden. De drie ontmoeten elkaar in de mūlādhāra-cakra aan de basis van de ruggengraat. Normaal is de suṣumṇā-nāḍī op die plek gesloten, echter wanneer geopend kan de kuṇḍalinī-kracht, latent in de mūlādhāra-cakra, oprijzen en alle cakra's doen ontwaken. Om daarvoor voor te bereiden worden ademhalingsoefeningen en visualisaties van de nāḍīs en geluiden toegepast.

8. De yoga van het innerlijke vuur in het Tibetaanse systeem van meditatie (tapas en gtum-mo)

Tapas is het vuur van inspiratie dat wordt gewekt in meditatie. Dit resulteert en tejas, wat spirituele straling is. Meditatie op tapas wordt gestart met identificatie met Vajra-Yoginī in het zonnevlechtcentrum, waar het 'ram'-geluid wordt geplaatst, met 'ma' daarboven. Dan wordt 'a' in het centrum aan de basis van de ruggengraat geplaatst en 'ham' in het kruincentrum, waarna het rode vuur van 'a' wordt gerezen naar de kroonlotus die zijn witte nectar op zijn beurt laat overlopen naar het centrum aan de basis van de ruggengraat. Dit proces van spirituele integratie leidt naar 'hūṁ' (in het hart).

9. Psycho-fysieke processen in de yoga van het innerlijke vuur

Het leven van Milarepa is een getuigenis van de effectiviteit van de praktijk van tapas. De nederdaling van geest in materie moet omgedraaid worden in het ontknopen van de knopen van de cakra's van beneden naar boven. De 'a' is de zonne-achtige, vrouwelijke, wijsheid. De 'ha' is de maanachtige, mannelijke, liefde. De 'ṁ' is de verenigende bindu-stip. Verenigd zijn ze 'ahaṁ', betekenend 'ik', die moet worden opgelost in en het voertuig moet worden van de hogere kennis. Door ademhalingsoefeningen rijst het vuur in het centrum aan de basis van de ruggengraat in stadia totdat het het kruincentrum bereikt waar de witte nectar wordt gesmolten, welke op zijn beurt naar beneden stroomt in stadia.

10. De centra van psychische kracht in de yoga van het innerlijke vuur (gtum-mo)

De vijf centra van Tibetaans Boeddhisme worden verdeeld in drie groepen. Het centrum aan de basis van de ruggengraat en het zonnevlechtcentrum constitueren de lagere groep, het kroon- en keelcentrum de bovenste groep en het hart de middelste groep. Deze groepen corresponderen met iḍā-nāḍī, piṅgalā-nāḍī en suṣumṇā-nāḍī en representeren het aardse gebied, het universele gebied en het menselijke gebied. Deze representatie is echter niet statisch. Want de ware aard van dingen lijkt verschrikkelijke voor het onvoorbereide denken. De goden van het breincentrum zijn verschrikkelijk terwijl in het hart de vredige Dhyāni-Boeddha's worden weergegeven. Bij het oprijzen van de vurige 'a' worden de centra bewust gemaakt en bij het afdalen van de vloeibare 'haṁ' worden ze verlicht, leidend tot de 'hūṁ'-integratie van wijsheid en liefde.

11. Dhyāni-Boeddha's, zaad-lettergrepen en elementen in het Boeddhistische cakra-systeem

De centra en de elementen in het Boeddhisme hebben verschillende relaties en symbolieken. In plaats van afhankelijk te zijn van statische kwaliteiten zijn ze dat van het doel van realisatie van een centrum. Het plaatsen van een symbool in een centrum zal dan de plaatsen van alle andere symbolen (zoals de Dhyāni-Boeddha's) bepalen. Hun schikking wordt een 'maṇḍala' genoemd, waarvan het eerst gekozen centrum het centrum wordt. Eigenlijk wordt de mediteerder zelf het centrum van de heilige maṇḍala van zijn lichaam en omgeving, alle geluiden worden mantra's en alle gedachten worden manifestaties van de grote wijsheid.

De vijf centra in het Boeddhisme worden gesymboliseerd door een vierkant (centrum aan de basis van de ruggengraat), aarde symboliserend, een cirkel (zonnevlechtcentrum), water symboliserend, een driehoek (hartcentrum), vuur symboliserend, een halve cirkel met zijn opening naar boven (keelcentrum), lucht symboliserend, en een druppel (kruincentrum), ether symboliserend. Deze geometrische figuren zien we ook in de opbouw van de Boeddhistische stūpa-tempels.

12. Symboliek van de zaad-lettergreep hūṁ als synthese van de vijf wijsheden

In het eerste stadium worden de krachten van de lagere regionen gesublimeerd. Daarna wordt in het tweede stadium eenheid met geest, 'oṁ' gerealiseerd. In het derde stadium echter wordt teruggekeerd naar het menselijk gebied. Dit is de compassie van het hart, 'hūṁ', Vajrasattva, het diamanten wezen die het actieve aspect van Akṣobhya is. 'Hūṁ' is de integratie van de vijf wijsheden. Dit wordt gereflecteerd in de manier waarop 'hūṁ' wordt geschreven in het Sanskriet en Pali. De 'ū' representeert de alles bereikende wijsheid van Amoghasiddhi. De 'h' representeert de onderscheidende wijsheid van Amitābha. De horizontale lijn representeert de gelijkmakende wijsheid van Ratnasambhava. De maansikkel representeert de spiegelachtige wijsheid van Akṣobhya. En de 'm'-stip representeert de dharmadhātu-wijsheid van Vairocana.

13. De zaad-lettergreep hūṁ en het belang van de dākinī in het proces van meditatie (dākinī versus kuṇḍalinī)

De dākinī's kunnen zowel vredige als vreeswekkende vormen hebben. Ze kunnen vreeswekkend zijn omdat hogere kennis de mundane oriëntaties vernietigt, welke vernietiging wordt gevreesd door gewone mensen. De dākinī's bevinden zich niet buiten de mediteerder maar zijn innerlijke inspiraties voor het nemen van de spirituele sprong. Ze representeren de kanalen voor de krachten van de natuur, in contrast met kuṇḍalinī-yoga dat concentreert op het meer statische concept van śakti. De hoogste dākinī (of 'khadoma' in Tibetaans) is Vajra-Yoginī, een aspect van Vajra- Dākinī, de synthese belichamend van alle Boeddha-wijsheden in de sfeer van śũnyatā.

14. Padmasambhava's inwijding

Padmasambhava ging een dākinī bezoeken in een sandal-woud middenin een kerkhof. Het sandal-woud binnen het kerkhof symboliseert saṁsāra, de cyclus van geboorte en dood, dat er plezierig uit ziet maar omgeven is door dood en ontbinding. De dākinī woonde in een paleis van menselijke schedels, het menselijk lichaam symboliserend, bestaande uit talloze voorgaande levens. Daar arriverend was de deur gesloten, zijn onwetendheid betreffende lichamelijkheid symboliserend. Toen verscheen er een dienstmeid die water droeg en werd opgehouden door Padmasambhava's meditatie. Dit, met het water prāṇa symboliserend, symboliseert dat hij zijn prāṇa controleerde via prāṇayāma. De dienstmeid maakte daarop een kristallen mes (heldere kennis symboliserend) en sneed haar borst open, het onthullen van de innerlijke aard van lichamelijkheid symboliserend. Padmasambhava ziet de vredige en vreeswekkende vormen van de Dhyāni-Boeddha's, symboliserend dat hij nu realiseert dat het lichaam de tempel is van de hoogste krachten. Hij buigt en wordt toegestaan om het paleis binnen te gaan, symboliserend dat nederigheid en heldere perceptie de deuren opent naar de geheime krachten van het lichaam. Daar ziet hij de hoofd- dākinī gezeten op een zon- en maantroon, symboliserend dat iḍā en piṅgalā onder controle staan van de dākinī. De dākinī draagt een dubbele drum (het universele ritme symboliserend, en een schedelkom gevuld met bloed, kennis verkregen door dood symboliserend. De twee-en-dertig ondergeschikte dākinī's symboliseren de twee-en-dertig tekenen van fysieke perfectie van iemand die verlicht is. De door de dienstmeid getoonde Dhyāni-Boeddha's worden opgenomen in de dākinī, haar de belichaming makend van alle Boeddha's. Padmasambhava wordt dan getransformeerd in de lettergreep 'hūṁ', zijn eenheid symboliserend met het object van zijn devotie. 'Hūṁ' kwam te rusten op de lippen van de dākinī, waarna deze wordt doorgeslikt en in de buik komt te rusten, waarna deze het centrum aan de basis van de ruggengraat bereikt. Dit symboliseert Padmasambhava's inwijding in lichaam, spraak en denken. Het lichaam (kaya) is het lichaam van alle Boeddha's, spraak (vāk) is de spraak van alle Boeddha's, en denken (citta) is het denken van alle Boeddha's.

15. De extase van het doorbreken in de ervaring van meditatie en de maṇḍala van kennishoudende goden

Zoals de dākinī's de inspirerende impuls van bewustzijn representeren, representeren de heruka's het actieve aspect van compassie. De vredige Dhyāni-Boeddha's representeren volledige verlichting terwijl de vreeswekkende goden het proces of de dynamische aspecten daarvan representeren. Śūnyatā (leegte) en tathatā (zodanigheid) zijn hetzelfde, waarbij de eerste de negatieve en de laatste de positieve kant is van dezelfde realiteit. De sprong over de kloof tussen intellect en intuïtie wordt gerepresenteerd door de bloeddrinkende goden. Zij behoren tot het hersencentrum terwijl de Dhyāni-Boeddha's behoren tot het hartcentrum. De kennishoudende goden staan daar tussenin en behoren tot het keelcentrum.

16. 'Het mysterie van lichaam, spraak en denken' en 'het innerlijke pad van vajrasattva' in de zaad-lettergreep hūṁ

De hogere centra van kroon (lichaam, 'oṁ'), keel (spraak, 'āḥ') en hart (denken, 'hūṁ') integreren in de spirituele zoeker de lagere centra. Dit is een beangstigende sprong om te nemen. De lettergrepen en hun corresponderende centra kunnen dus begrepen worden in hun statussen van non-integratie en integratie. De integratie van alle Dhyāni-Boeddha's wordt gerepresenteerd door de vorm van een Ādibuddha. Na deze sprong naar eenwording in het 'oṁ' van het kruincentrum wordt teruggekeerd naar het menselijk gebied van handeling in het 'hūṁ' van het hartcentrum.

Deel vijf, Oṁ maṇi padme hūṁ, Het pad van de grote mantra

1. De leer van de 'drie lichamen' en de drie gebieden van realiteit

'Oṁ' representeert de ervaring van universaliteit, 'maṇi' de luminositeit van het onsterfelijke denken, 'padme' voorgenoemde ontvouwing in de lotus-centra, en 'hūṁ' zijn integratie en realisatie.

Er zijn drie lichamen. Dharmakāya is het universele lichaam. Sambhogakāya is het gelukzaligheidslichaam. Nirmāṇakāya is het transformatielichaam. Er zijn twee typen van sambhogakāya; svāsambhogakāya en parasambhogakāya. Het eerste wordt door de Boeddha's en Bodhisattva's ervaren en aangetoond in de uitoefening van de hoogste deugden (pāramitā). Het tweede wordt ervaren door hen die op de significantie van voorgenoemde contempleren. Het fysieke nirmāṇakāya is niet illusionair maar is getransformeerd en geperfectioneerd.

2. Māyā als het creatieve principe en de dimensies van bewustzijn

Māyā is het creatieve aspect van śūnyatā. Eén van zijn gecreëerde vormen op zichzelf zien is wat iemands perceptie van realiteit beperkt.

3. Het Nirmāṇakāya als de hoogste vorm van realisatie

Geobjectiveerd door de Mahāyāna worden het nirmāṇakāya en sambhogakāya bevat in het dharmakāya. Gesubjectiveerd echter door de Vajrayāna worden het dharmakāya en sambhogakāya bevat in het nirmāṇakāya. Als zodanig wordt het nirmāṇakāya ook het vajrakāya genoemd. Het uiteindelijke doel is om de leegte van śūnyatā en de vormen van rūpa tegelijkertijd te ervaren, om de leegte van vormen en de vorm van leegte te ervaren.

4. Het dharmakāya en het mysterie van het lichaam

Het vajrakāya is de integratie van het dharmakāya met het nirmāṇakāya. In de verlichte manifesteert het universum zichzelf via het lichaam. Men moet door dit lichaam heen kijken om het universele te zien.

5. De multi-dimensionaliteit van de grote mantra

De mantra, de yantra en de staat van bewustzijn zijn onafscheidelijk één. 'Oṁ' correspondeert met Amitābha, het dharmakāya en het kruincentrum, 'maṇi' met Amitāyus, het sambhogakāya en het keelcentrum, 'padme' met Avalokiteśvara, het nirmāṇakāya en het hartcentrum, en 'hūṁ' met het vajrakāya in het gehele lichaam. Met Amitābha's zegel 'hrīḥ' toegevoegd aan de mantra, de intuïtieve stem representerend, wordt de dienst van het Bodhisattva-ideaal aangeboden. Dit ideaal wordt gesymboliseerd door de duizend armen van Avalokiteśvara, acht in het dharmakāya, veertig in het sambhogakāya en de rest in het nirmāṇakāya.

6. Avalokiteśvara's nederdaling in de zes rijken van de wereld

Het wiel van het leven met zijn zes rijken wordt aangedreven vanuit zijn as door de rode pauw van hebzucht (raga), de groene slang van haat (dveṣa) en het zwarte zwijn van waan (moha) die in elkanders staarten bijten. De zes rijken bestaan uit de tegengestelden van het heilige rijk waar goden (deva's) zichzelf vermaken en het helse rijk van lijden (nirāya), het rijk van oorlogszuchtige titanen (asura's) en het rijk van de vervolgde dieren, en het rijk van begerende mensen en het rijk van onverzadigbare geesten (preta's). Avalokiteśvara verschijnt in het heilige rijk met een luit om de goden tot dharma op te wekken. In het helse rijk verschijnt Hij als god van de dood (Yama) die een spiegel vasthoudt met de zaad-lettergreep 'hrīḥ' (de innerlijke stem) in het midden, en ook als een Bodhisattva met een zuiverende vlam verschijnend uit Zijn hand. In het rijk van titanen verschijnt Hij met het vlammende zwaard van onderscheidende kennis, en in het rijk van dieren met het boek van spraak en denken, welke dieren missen. In het rijk van mensen verschijnt Hij als Śākyamuni met de aalmoeskom en de staf van ascetisme en in het rijk van onverzadigbare geesten verschijnt Hij met spirituele schatten van ware bevrediging.

7. De formule van afhankelijke oorsprong

De buitenste rand van het wiel van het leven toont symbolen van de twaalf principes van afhankelijke oorsprong. Een blinde vrouw representeert op twaalf uur onwetendheid. Deze onwetendheid veroorzaakt formatie via karma, gesymboliseerd door een pottenbakker op één uur. Karma-formatie veroorzaakt bewustzijn, gesymboliseerd door een aap op twee uur. Bewustzijn veroorzaakt psychologie en lichaam, gesymboliseerd op drie uur door twee mannen in een boot. Deze psycho-fysieke eenheid creëert de zes zintuigen (denken, zicht, gehoor, reuk, smaak en tast), gesymboliseerd op vier uur door een huis met zes ramen. De zintuigen veroorzaken contact, gesymboliseerd op vijf uur door twee geliefden. Contact veroorzaakt gevoel, gesymboliseerd om zes uur door een pijl die het oog van een persoon doorboort. Gevoel veroorzaakt dorst, gesymboliseerd op zeven uur door een drinker die wordt bediend door een vrouw. Dorst veroorzaakt vastklamping, gesymboliseerd op acht uur door een man die fruit verzamelt. Dit vastklampen leidt tot een nieuw worden, gesymboliseerd op negen uur door een koppel dat seksuele gemeenschap heeft. Dit worden leidt tot geboorte, gesymboliseerd op tien uur door een vrouw die geboorte geeft. En geboorte leidt dan tot dood, gesymboliseerd op twaalf uur door een man die een lijk op zijn rug draagt. Al deze fasen behoren tot een en dezelfde illusie van egoschap.

8. Het principe van polariteit in de symboliek van de zes rijken en van de vijf Dhyāni-Boeddha's

Het doffe witte licht van het godenrijk met zijn onwetendheid is oppositioneel aan het doffe rookgekleurde helse rijk met zijn haat en wordt tegengesteld door het heldere diep blauwe licht van Vairocana met Zijn Dharmadhātu-wijsheid, gesymboliseerd als een witte Boeddha met een luit. Het doffe rookkleurige licht van het helse rijk met zijn haat is oppositioneel aan het doffe witte licht van het godenrijk met zijn onwetendheid en wordt tegengesteld door het heldere witte licht van Vajrasattva-Akṣobhya met Zijn spiegelachtige wijsheid, gesymboliseerd als een indigogekleurde Boeddha met vlam. Het doffe blauwe licht van het mensenrijk met zijn trots is oppositioneel aan het doffe gele licht van het preta- (hongerige geesten)rijk met zijn passie en wordt tegengesteld door het heldere gele licht van Ratnasambhava met Zijn gelijkheidswijsheid, gesymboliseerd als een geelgekleurde Boeddha met aalmoeskom. Het doffe gele licht van het pretarijk met zijn passie is oppositioneel aan het doffe blauwe licht van het mensenrijk en wordt tegengesteld door het heldere rode licht van Amitābha met Zijn onderscheidingswijsheid, gesymboliseerd door een roodgekleurde Boeddha met een kruik. Het doffe rode licht van het asura- (titanen)rijk met zijn afgunst is oppositioneel aan het doffe groene licht van het dierenrijk en wordt tegengesteld door het heldere groene licht van Amoghasiddhi, gesymboliseerd als een groengekleurde Boeddha met zwaard. Het doffe groene licht van het dierenrijk met zijn onwetendheid is oppositioneel aan het doffe rode licht van het asurarijk en wordt tegengesteld door het heldere vijfgekleurde licht van de vijf Boeddha's met Hun allesbereikende wijsheid, gesymboliseerd door een blauwgekleurde Boeddha met een boek.

9. De relatie van de zes heilige lettergrepen met de zes rijken

De zes lettergrepen van 'oṁ maṇi padme hūṁ' zijn gerelateerd aan de zes rijken van bestaan. Het herhalen van de mantra is een gebed voor alle wezens in alle rijken, de herhaler ook bewust makend van de onbegeerlijkheid om in deze rijken geboren te worden. 'Oṁ' is gerelateerd aan het godenrijk, 'ma' aan het asurarijk, 'ṇi' aan het mensenrijk, 'pa' aan het dierenrijk, 'dme' aan het pretarijk en 'hūṁ' aan het helse rijk.

Epiloog en synthese, Āḥ, Het pad van handeling

1. Amoghasiddhi: De Heer van de allesbereikende wijsheid

Waar 'oṁ' universaliteit representeert, 'maṇi' eenheid en gelijkheid, 'padme' ontvouwende visie en 'hūṁ' integratie, daar staat realisatie achter het geheel daarvan. Amoghasiddhi representeert die realisatie.

2. Amoghasiddhi's allesbereikende wijsheid als bevrijding van de wet van karma

Amoghasiddhi belichaamt de hoogste vrijheid waarin een verlichte handelt in de wereld zonder nieuw karma te maken dat hem aan saṁsāra zou binden. In die vrijheid zijn universele wet en individuele vrijheid één. Het is de eenheid in verscheidenheid waar creativiteit plaatsvindt.

3. De onverschrokkenheid van het Bodhisattva-pad

De onverschrokkenheid van het Bodhisattva-pad wordt uitgedrukt door Amoghasiddhi's gebaar (abhaya mudra) en belichaamd door Maitreya, de komende Boeddha, Die de kwaliteiten van Amoghasiddhi zal reflecteren. Deze Onverschrokkenheid schrikt niet terug van lijden maar zweert vanuit het bevrijde perspectief om alle lijdende wezens in de wereld te bevrijden.

Sarvamaṅgalam!

Zegeningen aan allen!