Arvindus

Het gospel van Sri Ramakrishna

28 oktober 1882

  • Titel: Het gospel van Sri Ramakrishna, 28 oktober 1882.
  • Auteur: Mahendranath Gupta.
  • Eerste vertaler: Swami Nikhilananda.
  • Tweede vertaler: Arvindus.
  • Uitgever: Arvindus.
  • Auteursrecht: 2023, Arvindus, alle rechten voorbehouden.
  • Index: 202301301.
  • Editie: html, eerste editie.
  • Hoofdbron: Mahendranath Gupta, The Gospel of Sri Ramakrishna, Swami Nikhilananda (translator), Sri Ramakrishna Math, Chennai.

Het was zaterdag. Het semi-jaarlijkse Brāhmo-festival dat iedere herfst en lente werd gevierd werd gehouden in Benimadhav Pals mooie tuinhuis in Sinthi, ongeveer drie mijl ten noorden van Calcutta. Het huis stond op een afgezonderde plaats die geschikt was voor contemplatie. Bomen vol met bloemen, gemaakte meren met grassige oevers en groene priëlen vergrootten de schoonheid van de gronden. Juist toen de wollige wolken goud werden in het licht van de ondergaande zon arriveerde de Meester.

Veel toegewijden hadden de ochtenddevoties bijgewoond en in de namiddag voegden mensen van Calcutta en de naburige dorpen zich bij hen. Shivanath, de grote Brāhmo-toegewijde die de Meester innig liefhad, was een van de grote groep leden van de Brāhmo Samāj die gretig hadden gewacht op Sri Ramakrishna's komst.

Toen het rijtuig dat de Meester en een paar toegewijden bracht het tuinhuis bereikte stond de groep respectvol op om hem te ontvangen. Er was een plotselinge stilte, zoals die valt wanneer het gordijn in een theater op het punt staat om open te gaan. Mensen die met elkaar hadden geconverseerd richtten hun aandacht nu op het serene gezicht van de Meester, gretig om geen enkel woord te missen dat van zijn lippen kon vallen.

Bij het zien van Shivanath riep de Meester vreugdevol uit: "Ah! Daar heb je Shivanath! Kijk, je bent een toegewijde van God. Jou te zien verblijdt mijn hart. De ene henneproker is erg blij om een andere te ontmoeten. Heel vaak omhelzen ze elkaar in een uitbundigheid van vreugde."

De toegewijden barstten uit in gelach.

Meester: "Veel mensen bezoeken de tempeltuin in Dakshineswar. Als ik enkelen van de bezoekers onverschillig zie ten aanzien van God, zeg ik tegen ze 'Je had beter daar kunnen gaan zitten.' Of soms zeg ik 'Ga de mooie gebouwen bekijken.' (Gelach.)

"Soms vind ik dat de toegewijden van God worden vergezeld door waardeloze mensen. Hun gezellen zijn ondergedompeld in grove wereldlijkheid en houden helemaal niet van spirituele gesprekken. Omdat de toegewijden lange tijd doorgaan met het praten met mij over God worden de anderen ongedurig. Het onmogelijk vindend om daar nog langer te zitten, fluisteren ze naar hun toegewijde vrienden: 'Wanneer gaan we? Hoe lang blijf je hier?' De toegewijden zeggen: 'Wacht nog even. We gaan over een poosje.' Dan zeggen de wereldlijke mensen op een walgelijke toon: 'Wel, jij kan praten. Wij zullen op je wachten in de boot.' (Allen lachen.)

"Wereldlijke mensen zullen nooit naar je luisteren als je aan ze vraagt om alles te verzaken en zich met heel hun hard toe te wijden aan God. Daarom zorgden Chaitanya en Nitāi na enige overweging ervoor de wereldlijken aan te trekken. Ze zeiden tegen zulke personen 'Kom, herhaal de naam van Hari en je zult de heerlijke soep van māgur-vis en de omhelzing van een jonge vrouw hebben.' Veel mensen, aangetrokken door de vis en de vrouw, scandeerden dan de naam van God. Na een beetje proeven van de nectar van Gods gezegende naam realiseerden ze dan spoedig dat de 'vissoep' eigenlijk de tranen betekenden die ze lieten voor de liefde van God, terwijl de 'jonge vrouw' de aarde aanduidde. De omhelzing van de vrouw betekende het rollen op de grond in de vervoering van goddelijke liefde.

"Nitāi paste alle middelen toe om mensen Hari's naam te laten herhalen. Chaitanya zei: 'De naam van God heeft een heel grote heiligheid. Het hoeft geen direct resultaat te geven, maar op een zekere dag moet het vrucht dragen. Het is als het zaad dat is achtergelaten op de deklijst van een gebouw. Na veel dagen stort het huis in en het zaad valt op de aarde, ontkiemt en draagt uiteindelijk vrucht.'

"Zoals wereldlijke mensen begiftigd zijn met sattva, rajas en tamas, zo wordt ook bhakti gekenmerkt door de drie guna's.

"Weet je hoe een wereldlijk persoon die begiftigd is met sattva is? Misschien is zijn huis in een vervallen staat hier en daar. Hij geeft er niet om het te repareren. De hal voor aanbidding kan bezaaid zijn met duivenpoep en het binnenhof bedekt met mos, maar hij geeft geen aandacht aan deze dingen. Het meubilair van het huis kan oud zijn; hij denkt er niet aan om het op te polijsten en netjes te maken. Hij geeft helemaal niets om kleding; alles is goed genoeg voor hem. Maar de mens zelf is heel zachtaardig, stil, vriendelijk en nederig; hij schaadt niemand.

Ook zijn er onder de wereldlijken mensen met de kenmerken van rajas. Zo'n mens heeft een horloge en ketting en twee of drie ringen aan zijn vingers. Het meubilair van zijn huis is helemaal in orde. Aan de muren hangen portretten van de koningin, de prins van Wales en andere prominente mensen; het gebouw is witgekalkt en vlekkeloos schoon. Zijn garderobe is gevuld met een groot assortiment van kleren; zelfs de bedienden hebben hun kledij en dergelijke.

"De kenmerken van een wereldlijk mens begiftigd met tamas zijn slaap, lust, boosheid, egoïsme en dergelijke.

"Vergelijkbaar heeft bhakti, devotie, zijn sattva. Een toegewijde die dat bezit mediteert absoluut in het geheim op God, misschien binnenin zijn muggennet. Anderen denken dat hij slaapt. Omdat hij laat op staat denken ze misschien dat hij 's nachts niet goed heeft geslapen. Zijn liefde voor het lichaam gaat slechts zover als het stillen van zijn honger, en dat alleen door middel van rijst en eenvoudige groenten. Zijn maaltijden zijn niet uitgebreid geregeld, er is geen luxe in kleding en geen toonbaarheid van meubilair. Daarnaast vleit zo'n toegewijde niemand voor geld.

"Een aspirant die een rājasic bhakti bezit draagt een tilak1 op zijn voorhoofd en een ketting van heilige rudrāksha-kralen, afgewisseld met gouden kralen, rond zijn nek. (Allen lachen.) Bij het aanbidden draagt hij zijden kleding.

"Een mens begiftigd met tāmasic bhakti heeft een brandend geloof. Zulk een toegewijde dwingt letterlijk giften af van God, net zoals een rover een mens overvalt en zijn geld plundert. 'Bind! Sla! Dood!' – dat is zijn manier, de manier van de rovers."

Dit zeggende begon de Meester te zingen met een stem zoet van vervoerende liefde, zijn ogen opwaarts gericht:

Waarom zou ik moeten gaan naar Gangā or Gayā, naar Kāśi, Kānchi or Prabhās,2
Zolang ik mijn laatste adem kan uitblazen met Kāli's naam op mijn lippen?
Wat voor behoeften aan rituelen heeft een mens, wat voor behoeften nog aan devoties,
Als hij de naam van de Moeder herhaalt op de drie heilige uren?3
Rituelen kunnen hem dicht achtervolgen, maar ze kunnen hem nooit inhalen.
Liefdadigheid, geloften en het geven van giften zijn niet aantrekkelijk voor Madans4 denken;
De Lotusvoeten van de Zalige Moeder zijn zijn gehele gebed en offering.
Wie kon ooit de kracht bevatten die Haar naam bezit?
Śiva Zelf, de God der Goden, bezingt Haar glorie met Zijn vijf monden!

De Meester was buiten zichzelf van liefde voor de Goddelijke Moeder. Hij zong met vurig enthousiasme:

Als ik toch eens kon heengaan, Durgā's naam herhalend,
Hoe kunt U dan, o Gezegende,
Mij verlossing onthouden,
Ellendig als ik ben? …

Vervolgens zei hij: "Je moet de ferme houding aannemen van 'Wat? Ik heb de naam van de Moeder gescandeerd. Hoe kan ik nog een zondaar zijn? Ik ben Haar kind, erfgenaam van Haar krachten en glories.'

"Als je een spirituele draai kunt geven aan je tamas, kun je God realiseren met hulp daarvan. Dring je eisen op aan God. Hij is zeker geen vreemde van je. Hij is je inderdaad heel eigen.

"Ook de kwaliteit van tamas kan zoals je ziet gebruikt worden voor het welzijn van anderen. Er zijn drie klassen van artsen: superieur, gemiddeld en inferieur. De arts die de pols van de patiënt voelt en slechts zegt aan hem 'Neem het medicijn regelmatig' behoort tot de inferieure klasse. Hij geeft er niet om te vragen of de patiënt al dan niet ook echt het medicijn heeft ingenomen. De gemiddelde arts is hij die op diverse manieren de patiënt ervan overtuigt het medicijn in te nemen en lief zegt tegen hem: 'Beste man, hoe zal je beter worden tenzij je het medicijn gebruikt? Neem dit medicijn. Ik heb het zelf voor je gemaakt.' Maar hij die, wanneer de patiënt koppig weigert om het medicijn in te nemen, het door zijn strot duwt, zover gaat dat hij zijn knie op de borst van de patiënt zet, is de beste arts. Dit is de manifestatie van de tamas van de arts. Het schaadt de patiënt niet; integendeel, het doet hem goed.

"Net als de artsen zijn er drie typen van religieuze leraren. De inferieure leraar geeft alleen instructies aan de discipelen maar vraagt niet naar hun vooruitgang. De gemiddelde leraar doet voor het goede van de student herhaalde pogingen om de instructies bij hem te laten aankomen, smeekt hem om ze op te nemen en toont hem liefde op veel andere manieren. Maar er is een type leraar die zover gaat dat hij dwang gebruikt wanneer hij ziet dat de student zich persistent niet overgeeft: ik noem hem de beste leraar."

Een Brāhmo-toegewijde: "Mijnheer, heeft God vormen of heeft Hij er geen?"

Meester: "Niemand kan definitief zeggen dat God alleen 'dit' is en niets anders. Hij is vormloos, en Hij heeft ook vormen. Voor de bhakta neemt Hij vormen aan. Maar Hij is vormloos voor de jnāni, dat wil zeggen, voor hem die de wereld ziet als enkel een droom. De bhakta vindt dat Hij een entiteit is, en de wereld een andere. Daarom onthult God Zichzelf aan hem als een Persoon. Maar de jnāni – de Vedāndist bijvoorbeeld – redeneert altijd, het proces toepassend van 'Niet dit, niet dit'. Via dit onderscheiden realiseert hij, door zijn innerlijke waarneming, dat het ego en het universum beide illusionair zijn, zoals een droom. Dan realiseert de jnāni Brahman in zijn eigen bewustzijn. Hij kan niet beschrijven wat Brahman is.

"Weet je wat ik bedoel? Zie Brahman, absoluut Bestaan-Kennis-Zaligheid, als een kustloze oceaan. Door de koelende invloed, als het ware, van de bhakta's liefde is het water bevroren op plaatsen in blokken ijs. Met andere woorden, God neemt nu en dan diverse vormen aan voor Zijn liefhebbers en onthult Zichzelf aan hen als een Persoon. Maar met het rijzen van de zon van Kennis smelten de blokken ijs. Dan vindt men niet meer dat God een Persoon is, noch ziet men Gods vormen. Wat Hij is kan niet worden beschreven. Wie zou Hem beschrijven? Hij wie dat zou doen verdwijnt. Hij kan zijn 'ik' niet meer vinden.

"Als je jezelf analyseert vind je niet zoiets als 'ik'. Neem een ui bijvoorbeeld. Eerst schil je de rode buitenste schil eraf; daarna vind je dikke witte schillen. Schil je deze er een voor een vanaf dan vind je niets vanbinnen.

"In die toestand vindt de mens niet langer het bestaan van zijn ego. En wie is er over om het te zoeken? Wie kan beschrijven hoe hij denkt in die toestand – in zijn eigen Pure Bewustzijn – over de echte aard van Brahman? Een zoutpop ging eens de diepte van de oceaan meten. Hij was nog niet in het water of hij smolt. Wie nu moest de diepte vertellen?

"Er is een teken van Perfecte Kennis. De mens wordt stil wanneer Deze is bereikt. Dan smelt de 'ik', die vergeleken kan worden met de zoutpop, in de Oceaan van absoluut Bestaan-Kennis-Zaligheid en wordt Er één mee. Er blijft nog niet het minste spoor van onderscheid over.

"Zolang zijn zelfanalyse niet voltooid is argumenteert de mens met veel drukte. Maar hij wordt stil wanneer hij haar voltooit. Wanneer de lege kruik gevuld is met water, wanneer het water in de kruik één wordt met het water van het meer daarbuiten, wordt er geen geluid meer gehoord. Er komt geluid van de kruik zolang de kruik niet gevuld is met water.

"Mensen plachten vroeger te zeggen dat er geen boot terugkeert eenmaal ze de 'zwarte wateren' van de oceaan opgaan.

"Alle problemen en bemoeienissen komen tot een einde wanneer het 'ik' sterft. Je kan je uitleven in duizenden redeneringen, maar toch verdwijnt de ' ik' niet. Voor mensen zoals jij en ik is het goed om te voelen 'Ik ben een liefhebber van God.'

"De Saguna Brahman is bedoeld voor de bhakta's. Met andere woorden, een bhakta gelooft dat God eigenschappen heeft en Zichzelf onthult aan mensen als een Persoon, vormen aannemend. Het is Hij die naar onze gebeden luistert. De gebeden die je uitspreekt worden enkel aan Hem gericht. Jullie zijn bhakta's, niet jnāni's of Vedāndantisten. Het maakt niet uit of je wel of niet God met vorm accepteert. Het is genoeg het gevoel te hebben dat God een Persoon is die luistert naar onze gebeden, die het universum creëert, onderhoudt en vernietigt, en die begiftigd is met een oneindige macht.

"Het is gemakkelijker om God te bereiken door het pad van devotie te volgen."

Brāhmo-toegewijde: "Mijnheer, is het mogelijk voor iemand om God te zien? Zo ja, waarom kunnen we Hem niet zien?"

Meester: "Ja, Hij kan zeker gezien worden. Je kan Zijn vormen zien, en ook Zijn vormloze aspect. Hoe kan ik dat aan je uitleggen?"

Brāhmo-toegewijde: "Wat zijn de middelen waardoor je God kan zien?"

Meester: "Kun je voor Hem huilen met een intens hartsverlangen? Mensen laten een kruik vol tranen omwille van hun kinderen, omwille van hun vrouwen of omwille van geld. Maar wie huilt er voor God? Zolang het kind bezig blijft met zijn speelgoed let de moeder op haar koken en andere huishoudelijke taken. Maar wanneer het kind niet langer van zijn speelgoed geniet, gooit hij het terzijde en roept hij om zijn moeder. Dan haalt de moeder de rijstpot van de haard, rent ze gehaast en neemt ze het kind in haar armen."

Brāhmo-toegewijde: "Mijnheer, waarom zijn er zoveel verschillende meningen over de aard van God? Sommigen zeggen dat God vorm heeft terwijl anderen zeggen dat Hij vormloos is. En zij die over God spreken met vorm vertellen ons ook over Zijn verschillende vormen. Waarom al deze controverse?"

Meester: "Een toegewijde denkt over God zoals hij Hem ziet. In werkelijkheid is er geen verwarring over God. God legt dit allemaal uit aan de toegewijde als de toegewijde Hem maar op de een of andere manier realiseert. Je hebt nog geen stap genomen in die richting. Hoe kan je verwachten alles te weten over God?

"Luister naar een verhaal. Een man ging eens een bos binnen en zag een klein dier in een boom. Hij keerde terug en vertelde een andere man dat hij een wezen gezien had met een mooie rode kleur in een bepaalde boom. De tweede man antwoordde: 'Toen ik het bos in ging zag ik dat dier ook. Maar waarom noem je het rood? Het is groen.' Een andere man die aanwezig was sprak hen beiden tegen en hield vol dat het geel was. Aanstonds arriveerden anderen en betoogden dat het grijs, violet, blauw, enzovoort, was. Uiteindelijk begonnen ze onder elkaar te ruziën. Om de onenigheid te beëindigen gingen ze allemaal naar de boom. Daar zagen ze een man eronder zitten. Op navraag reageerde hij: 'Ja, ik woon onder deze boom en ik ken het dier heel goed. Al jullie beschrijvingen zijn juist. Soms lijkt het rood, soms geel, en op andere tijden blauw, violet, grijs, enzovoort. Het is een kameleon. En soms heeft het helemaal geen kleur. Dan weer heeft het een kleur, en dan weer heeft het er geen.'

"Op dezelfde manier kan iemand die constant aan God denkt Zijn ware aard kennen; hij alleen weet dat God Zichzelf onthult aan zoekers in verscheidene vormen en aspecten. God heeft eigenschappen; maar hij heeft er ook geen. Alleen de man die onder de boom woont weet dat de kameleon in verscheidene kleuren kan verschijnen, en hij weet verder dat het dier op tijden helemaal geen kleur heeft. Het zijn de anderen die lijden onder de frustratie van zinloze argumenten.

"God onthult Zichzelf in de vorm die Zijn toegewijde het meest liefheeft. Zijn liefde voor de toegewijde kent geen grenzen. Het staat geschreven in de Purāna dat God de vorm van Rāma aannam voor Zijn heroïsche toegewijde Hanumān.

De vormen en eigenschappen van God verdwijnen wanneer je onderscheidt volgens de Vedānda-filosofie. De uiteindelijke conclusie van zo'n onderscheiding is dat Brahman alleen echt is en de wereld van namen en vormen illusionair. Het is alleen mogelijk voor een mens om de vormen van God te zien, of Hem te zien als een persoon, voor zover hij ervan bewust is dat hij een toegewijde is. Vanuit het standpunt van onderscheiding houdt dit 'ego van een toegewijde' hem een beetje weg van God.

"Weet je waarom beelden van Krishna en Kāli drie en een halve el hoog zijn? Vanwege afstand. Evenzo lijkt vanwege afstand de zon klein te zijn. Maar als je er dichtbij komt, zul je zien dat de zon zo groot is dat je niet in staat zal zijn om het te begrijpen. Waarom hebben beelden van Krishna en Kāli een donkerblauw kleur? Dat is ook vanwege afstand, zoals het water van een meer dat groen, blauw of zwart lijkt vanaf een afstand. Ga dichtbij, neem het water in de palm van je hand en je zult zien dat het geen kleur heeft. De lucht lijkt ook blauw vanaf een afstand. Ga dichtbij en je zult zien dat hij helemaal geen kleur heeft.

"Daarom zeg ik dat in het licht van Vedāntische redenering Brahman geen eigenschappen heeft. De ware aard van Brahman kan niet beschreven worden. Maar zo lang als je individualiteit echt is, is de wereld ook echt, en even echt zijn de verschillende vormen van God en het gevoel dat God een Persoon is.

"Jouw pad is dat van bhakti. Dat is heel goed; het is een gemakkelijk pad. Wie kan de oneindige God volledig begrijpen? En wat voor nood is er aan kennis van het Oneindige? Deze zeldzame menselijke geboorte bereikt hebbend is mijn hoogste nood om liefde voor de Lotusvoeten van God te ontwikkelen.

"Als een kan water genoeg is om mijn dorst te verwijderen, waarom zou ik dan de hoeveelheid water in een meer moeten meten? Ik word dronken van zelfs een halve fles wijn – wat is het nut van mijn calculeren van de hoeveelheid drank in de taverne? Wat voor nood is er aan het kennen van het Oneindige?

"De verscheidende toestanden van het denken van de Brahmajnāni worden beschreven in de Veda's. Het pad van kennis is extreem moeilijk. Je kunt geen jnāna verkrijgen als je ook maar het minste spoor van wereldlijkheid en de kleinste gehechtheid aan 'vrouwen en goud' hebt. Dit is niet het pad voor Kaliyoga.

"De Veda's spreken over zeven gebieden waar het denken verblijft. Wanneer het denken ondergedompeld is in wereldlijkheid verblijft het in de drie lagere gebieden – bij de navel, het orgaan van voortplanting en het orgaan van uitscheiding. In die toestand verliest het denken al zijn hogere visies – het broedt alleen op 'vrouwen en goud'. Het vierde gebied van het denken is bij het hart. Wanneer het denken daar verblijft heb je de eerste glimp van spiritueel bewustzijn. Je ziet overal om je heen licht. Zo'n mens, het goddelijke licht waarnemend, wordt sprakeloos van verwondering en zegt: 'Ah! Wat is dit? Wat is dit?' Zijn denken gaat niet naar beneden naar de objecten van de wereld.

"Het vijfde gebied van het denken is bij de keel. Wanneer het denken dit bereikt komt de aspirant vrij van alle onwetendheid en illusie. Hij wil over niets spreken of horen dan God. Als mensen over wereldlijke dingen spreken verlaat hij de plek onmiddellijk.

"Het zesde gebied is bij het voorhoofd. Wanneer het denken dat bereikt ziet de aspirant dag en nacht de vorm van God. Maar zelfs dan blijft er een klein spoor van ego over. Bij het zien van die onvergelijkbare schoonheid van Gods vorm raak je vervoerd en haast je je voort om deze aan te raken en te omarmen. Maar daar slaag je niet in. Het is als het licht in een lantaarn. Je denkt dat je het licht kan aanraken, maar dat kan niet vanwege het paneel van glas.

"Op de top van het hoofd is het zevende gebied. Wanneer het denken daarheen rijst ga je in samādhi. Dan neemt de Brahmajnāni direct Brahman waar. Maar in die toestand gaat zijn lichaam niet veel dagen mee. Hij blijft onbewust van de buitenwereld. Als melk in zijn mond wordt gegoten stroomt het eruit. Verblijvend op dit gebied van bewustzijn geeft hij zijn lichaam op in eenentwintig dagen. Dat is de toestand van de Brahmajnāni. Maar de jouwe is het pad van devotie. Dat is een heel goed en gemakkelijk pad.

"Eens zei een man tegen me, 'Mijnheer, kunt u me snel dat ding leren dat U samādhi noemt?' (Allen lachen.)

"Nadat een mens samādhi heeft bereikt vallen al zijn activiteiten weg. Alle devotionele activiteiten zoals aanbidding, japa en dergelijke, alsook alle wereldlijke taken, stoppen te bestaan voor zo'n persoon. In het begin is er veel drukte over werk. Wanneer een mens voortgang maakt naar God wordt zijn uiterlijke vertoning van zijn werk minder en minder – in die mate dat hij zelfs de naam en glories van God niet kan zingen. (Tot Shivanath) Zolang je hier niet bij de bijeenkomst was spraken mensen flink over je en bespraken ze je deugden. Maar zo gauw je hier arriveerde stopte dat allemaal. Nu maakt het gewoon iedereen blij je te zien. Mensen zeggen nu gewoonweg 'Ah! Daar is Shivanath Babu.' Al het andere spreken over jou is gestopt.

"Na het bereiken van samādhi ging ik eens naar de Ganges om tarpan uit te voeren. Maar toen ik het water in de palm van mijn hand nam druppelde het naar beneden door mijn vingers. Huilend zei ik tot Haladhari 'Neef, wat is dit?' Haladhari antwoordde 'Het wordt galitahasta5 genoemd in de heilige boeken.' Na de visie van God vallen taken als het uitvoeren van tarpan weg.

"In de kirtan zingt de toegewijde eerst 'Nitāi āmār mātā hāti.'6 Wanneer de devotionele stemming dieper wordt zingt hij eenvoudigweg 'Hāti! Hāti!' Daarna is al wat hij kan zingen 'Hāti'. En tenslotte zingt hij eenvoudigweg 'Hā!' en gaat hij in samādhi. De mens die al die tijd zong wordt dan sprakeloos.

"Evenzo hoor je op een feest dat door de brāhmins wordt gegeven eerst veel geluid van het praten. Wanneer de gasten op de vloer zitten met bladborden voor zich stopt veel van het geluid. Dan hoor je alleen de roep 'Breng wat luchi!' Als ze van de luchi en andere gerechten eten komt driekwart van het geluid tot rust. Wanneer de yoghurt, het laatste maal, verschijnt hoor je alleen het geluid 'slurp, slurp' terwijl de gasten de yoghurt met hun vingers eten. Dan is er bijna geen geluid. Daarna trekken allen zich terug om te slapen en heerst er absolute stilte.

"Daarom zeg ik dat bij het begin van het religieuze leven een mens veel drukte maakt over werk, maar als zijn denken dieper in god duikt, wordt hij minder actief. Tenslotte volgt de verzaking van werk, gevold door samādhi.

"Over het algemeen blijft het lichaam niet in leven na het bereiken van samādhi. De enige uitzonderingen zijn wijzen als Nārada die hun lichaam in leven houden om spiritueel licht naar anderen te brengen. Dit is ook zo bij Goddelijke Incarnaties, zoals Chaitanya. Nadat de put is gegraven gooi je gewoonlijk de spade en emmer weg. Maar sommigen houden ze om hun buren te helpen. De grote zielen die hun lichamen behouden na samādhi voelen compassie voor het lijden van anderen. Ze zijn niet zo zelfzuchtig dat ze tevreden zijn met hun eigen verlichting. Je bent je goed bewust van de aard van zelfzuchtige mensen. Als je ze vraagt om op een bepaalde plaats te spugen dan doen ze dat niet omdat het anders goed voor je zou zijn. Als je ze vraagt om in de winkel een snoepje met de waarde van een cent te halen, likken ze er misschien aan op de weg terug. (Allen lachen.)

"Maar de manifestaties van Goddelijke Kracht zijn verschillend in verschillende wezens. Gewone zielen zijn bang om anderen te onderwijzen. Een stuk waardeloos hout kan zelf op de een of andere manier over het water drijven, maar het zinkt zelfs onder het gewicht van een vogel. Wijzen als Nārada zijn als een zwaar blok hout dat niet alleen op het water drijft maar ook mensen, koeien en zelfs olifanten kan dragen.

(Tot Shivanath en de andere Brāhmo-toegewijden) "Kunnen jullie me vertellen waarom jullie zoveel denken aan de krachten en de glories van god? Ik vroeg hetzelfde aan Keshab Sen. Op een dag kwamen Keshab en zijn groep naar de tempeltuin in Dakshineswar. Ik vertelde ze dat ik wilde horen hoe ze onderwezen. Er werd een bijeenkomst geregeld in de geplaveide binnenplaats boven de bad-ghāt aan de Ganges waar Keshab een toespraak hield. Hij sprak erg goed. Ik ging in een trance. Na de toespraak zei ik tegen Keshab 'Waarom zeg je zo vaak dingen als "O God, wat heeft U mooie bloemen geschapen! O God, U heeft de hemelen, de sterren en de oceaan geschapen!" enzovoort?' Zij die zelf van pracht houden zijn er verzot op om aan Gods pracht te denken.

"Een dief stal ooit de juwelen van de beelden in de tempel van Rādhā-kānta. Mathur Babu ging de tempel binnen en zei tegen de God: 'Wat een zonde, o God! U kon Uw eigen sieraden niet redden.' De gedachte alleen al! Ik zei tegen Mathur 'Heeft Hij die Lakshmi als Zijn dienstmeid en bediende heeft ooit gebrek aan pracht? Die juwelen kunnen waardevol zijn voor jou, maar voor God zijn ze niet beter dan hompen klei. Schaam je! Je had niet zo slecht moeten spreken. Wat voor rijkdommen kan je God geven om Zijn glorie te vergroten?'

"Daarom zeg ik dat de mens de persoon zoekt waarin hij vreugde vindt. Wat voor nood heeft hij eraan om te vragen naar waar die persoon woont, het aantal van zijn huizen, tuinen, familieleden en bedienden, of de hoeveelheid van zijn rijkdom? Ik vergeet alles wanneer ik Narendra zie. Nooit, zelfs niet onbewust, heb ik hem gevraagd waar hij woonde, wat zijn vaders beroep was of het aantal van zijn broers waren.

"Duik diep in de zoetheid van Gods Zaligheid. Wat voor nood hebben we aan Zijn oneindige schepping en onbeperkte glorie?"

De Meester zong:

Duik diep, o denken, duik diep in de Oceaan van Gods Schoonheid;
Als je afdaalt in de diepste diepten,
Dan zul je het juweel van Liefde vinden.

Zoek, o denken, zoek Vrindāvan in je hart,
Waar met Zijn liefdevolle toegewijden
Sri Krishna eeuwig speelt.

Verlicht, o denken, verlicht de schijnende lamp van ware wijsheid,
En laat hem branden met een gestage vlam
Onophoudelijk binnenin je hart.

Wie is het die je boot bestuurt over de vaste aarde?
Het is je guru, zegt Kubir;
Mediteer op zijn heilige voeten.

Sri Ramakrishna ging door: "Het is ook waar dat na de visie van God de toegewijde Zijn līlā wil zien. Na de vernietiging van Rāvana door Rāma's handen begon Nikashā, Rāvana's moeder, weg te rennen uit angst voor haar leven. Lakshmana zei tegen Rāma: 'Eerbiedwaardige Broer, leg dit vreemde geval alstublieft aan me uit. Deze Nikashā is een oude vrouw die veel heeft geleden onder het verlies van haar vele zonen, en toch is ze zo bang om haar eigen leven te verliezen dat ze de vlucht neemt!' Rāma gebood haar dichter bij te komen, gaf haar de verzekering van veiligheid en vroeg haar waarom ze wegrende. Nikashā antwoordde: 'O Rāma, ik ben in staat om al deze līlā van U te aanschouwen omdat ik nog steeds levend ben. Ik wil langer leven zodat ik de vele meerdere dingen kan zien die U zal doen op deze aarde.' (Allen lachen.)

(Tot Shivanath) "Ik hou ervan je te zien. Hoe kan ik leven tenzij ik toegewijden met een pure ziel zie? Ik heb het gevoel alsof ze mijn vrienden zijn geweest in een eerdere incarnatie."

Een brāhmo-toegewijde: "Mijnheer gelooft u in de reïncarnatie van de ziel?"

Meester: "Ja, ze zeggen dat er zoiets is. Hoe kunnen we de wegen van God begrijpen via ons kleine intellect? Veel mensen hebben gesproken over reïncarnatie; daarom kan ik er geen ongeloof in stellen. Toen Bhishma lag te sterven op zijn bed van pijlen stonden de Pāndava-broers en Krishna rondom hem. Ze zagen tranen vloeien uit de ogen van de grote held. Arjuna zei tegen Krishna: 'Vriend, wat is dit verrassend! Zelfs een man als onze grootvader Bhishma – eerlijk, beheerst, uiterst wijs en een van de acht vasus – huilt, door māyā, op het uur van de dood.' Sri Krishna vroeg Bhishma ernaar. Bhishma antwoordde: 'O Krishna, U weet heel goed dat dit niet de reden is van mijn verdriet. Ik denk eraan dat er geen einde is aan het lijden van de Pāndava's hoewel God Zelf hun wagenmenner is.7 Een gedachte als deze geeft me het gevoel dat ik niets begrepen heb van de wegen van God, en dus huil ik.'"

Het was ongeveer half negen toen de avondaanbidding begon in de gebedshal. Spoedig rees de maan in de herfstlucht en overvloeide ze de bomen en de klimplanten van de tuin met haar licht. Na gebeden te hebben begonnen de toegewijden te zingen. Sri Ramakrishna danste, vervoerd met liefde voor God. De Brāhmo-toegewijden danste rond hem, begeleid door drums en cimbalen. Allen leken in een erg vreugdevolle stemming. De plaats echode en her-echode met Gods heilige naam.

Toen de muziek stopte wierp Sri Ramakrishna zich neer op de grond en, steeds opnieuw de Goddelijke Moeder groetend, zei hij: "Bhāgavata – Bhakta – Bhagavān! Mijn groeten aan de voeten van de jnāni's! Mijn groeten aan de voeten van de bhakta's! Ik groet de bhakta's die in God geloven met vorm en ik groet de bhakta's die geloven in God zonder vorm. Ik groet de kenners van Brahman uit aloude tijden. En mijn groeten aan de voeten van de moderne kenners van Brahman van de Brāhmo Samāj!"

Daarna genoten de Meester en de toegewijden van een avondmaal met heerlijke gerechten waarvoor Benimadhav, hun gastheer, had gezorgd.