In de namiddag was Sri Ramakrishna gezeten op de west-veranda van zijn kamer in de tempeltuin in Dakshineswar. Onder anderen waren Baburam, Ramdayal en M. aanwezig. Deze drie gingen de nacht doorbrengen bij de Meester. M. wilde de volgende dag ook blijven, want hij had zijn Kerst-vakantiedagen. Baburam was slechts recent begonnen met het bezoeken van de Meester.
Meester (tot de toegewijden): "Een mens wordt zelfs in dit leven bevrijd wanneer hij weet dat God de Doener van alle dingen is. Eens kwam Keshab hier met Sambhu Mallick. Ik zei tegen hem 'Nog geen blad beweegt zonder de wil van God.' Waar is de vrije wil van de mens? Allen zijn onder de wil van God. Nangtā was een man van grote kennis, echter zelfs hij stond op het punt zichzelf te verdrinken in de Ganges. Hij verbleef hier elf maanden. Op een gegeven moment leed hij aan maagproblemen. De folterende pijn maakte dat hij de controle over zichzelf verloor en hij wilde zichzelf verdrinken in de rivier. Er was een lange zandbank nabij de bad-ghāt. Hoe ver hij de rivier ook in ging, hij kon geen water boven zijn knieën vinden. Toen begreep hij alles1 en kwam hij terug. Op een gegeven moment was ik erg ziek en ik stond op het punt om mijn keel door te snijden met een mes. Daarom zeg ik 'O Moeder, ik ben de machine en U bent de Bedienaar, ik ben de wagen en U bent de Bestuurder. Ik beweeg zoals U me beweegt, ik doe zoals U maakt dat ik doe.'"
De toegewijden zongen kirtan in de Meesters kamer:
Verblijf, o Heer, o Liefhebber van bhakti,
In het Vrindāvan van mijn hart,
En mijn devotie voor U
Zal Uw Rādhā zijn, dierbaar bemind;
Mijn lichaam zal Nanda's huis zijn,
Mijn tederheid zal Yaśodā zijn,
Mijn verlangen naar bevrijding
Zullen Uw beminnelijke gopi-meiden zijn.
Verhef de Govardhan van mijn zonde
En dood mijn zes onverzettelijke passies,
Fel als de demonen gezonden door Kamśa!
Speel zoet de fluit2 van Uw genade,
De melkkoe van mijn denken betoverend;
Verblijf in de weide van mijn ziel.
Verblijf bij de Jamunā van mijn hunkering,
Onder de banyan van mijn hoop,
Voor altijd genadevol naar Uw dienaar;
En als niets dan de koeherders' liefde
U in Vrindāvans vallei kan houden,
Laat dan, Heer, Dāśarathi ook
Uw koeherder en Uw slaaf worden.
Opnieuw zongen ze:
Zing, o vogel die diep in mijn hart nestelt!
Zing, o vogel die zit in de Kalpa-boom van Brahman!
Zing Gods altijddurende lof.
Proef, o vogel, van de vier vruchten van de Kalpa-boom,
Dharma, artha, kāma, moksha.
Zing, o vogel, "Hij alleen is de Troost van mijn ziel!"
Zing, o vogel, "Hij alleen is de blijvende Vreugde van mijn leven!"
O gij wonderbaarlijke vogel van mijn leven,
Zing hardop in mijn hart! Zing onophoudelijk, o vogel!
Zing voor altijd, precies zoals de dorstige chātak
Zingt voor de regendruppel van de wolk.
Een toegewijde van Nandanbāgān kwam de kamer binnen met zijn vrienden. De Meester keek naar hem en zei "Alles binnenin hem kan gezien worden doorheen zijn ogen, zoals je de objecten in een kamer ziet doorheen een glazen deur." Deze toegewijde en zijn broers vierden altijd het jubileum van de Brāhmo Samāj in hun huis in Nandanbāgān. Sri Ramakrishna had deelgenomen aan deze festivals.
De avondaanbidding begon in de tempels. De Meester was gezeten op de kleine bank in zijn kamer, verzonken in meditatie. Hij kreeg een extatische bui en zei wat later: "Moeder, trek hem alstublieft naar U toe. Hij is zo bescheiden en nederig! Hij heeft U bezocht." Refereerde de Meester aan Baburam die later een van zijn belangrijkste discipelen werd?
De Meester legde de verschillende soorten van samādhi uit aan de toegewijden. Het gesprek keerde zich daarna naar de vreugde en het lijden van het leven. Waarom creëerde God zoveel lijden?
M: "Vidyāsāgar zei eens in een gepikeerde bui 'Wat is het nut van het aanroepen van God? Denk eens aan dit incident: Op een gegeven moment plunderde Chenghiz Khan een land en zette veel mensen gevangen. Het aantal gevangenen steeg tot ongeveer honderdduizend. De commandant van zijn leger zei tegen hem "Uwe Majesteit, wie zal ze voeden? Het is risicovol om ze bij ons te houden. Het zal even gevaarlijk zijn ze vrij te laten. Wat zal ik doen?" Chenghiz Khan zei "Dat is waar. Wat kan gedaan worden? Wel, laat ze doden." Het bevel werd overeenkomstig gegeven om ze aan stukken te snijden. Welnu, God zag deze slachting, nietwaar? Maar Hij stopte deze op geen enkele manier. Daarom heb ik geen God nodig, of Hij nu bestaat of niet. Ik haal niks goeds uit Hem.'"
Meester: "Is het mogelijk om Gods handeling en Zijn motief te begrijpen? Hij creëert, Hij onderhoudt en Hij vernietigt. Kunnen we zelfs maar begrijpen waarom Hij vernietigt? Ik zeg tegen de Goddelijke Moeder 'O Moeder, ik hoef niet te begrijpen. Geef me alstublieft liefde voor Uw Lotusvoeten.' Het doel van menselijk leven is om bhakti te bereiken. Wat andere dingen betreft weet de Moeder het het best. Ik ben naar de tuin gekomen om mango's te eten. Wat voor nut heeft het dat ik het aantal bomen, takken en bladeren bereken? Ik eet alleen de mango's; ik hoef het aantal bomen en bladeren niet te weten."
Baburam, M. en Ramdayal sliepen die nacht op de vloer van de Meesters kamer.
Het was vroeg in de ochtend, ongeveer twee of drie uur. De kamer was donker. Sri Ramakrishna was gezeten op zijn bed en sprak nu en dan met de toegewijden.
Meester: "Onthoudt dat dayā, compassie, en māyā, gehechtheid, twee verschillende dingen zijn. Gehechtheid betekent het gevoel van 'mijn-heid' naar je familieleden. Het is de liefde die je voelt voor je ouders, je broer, je zus, je vrouw en kinderen. Compassie is de liefde die je voelt voor alle wezens van de wereld. Het is een houding van gelijkheid. Als je ergens een geval van compassie ziet, zoals in Vidyāsāgar, weet dan dat het door de genade van God is. Via compassie dien je alle wezens. Māyā komt ook van God. Via māyā maakt God dat je je familieleden dient. Maar één ding moet onthouden worden: māyā houdt ons in onwetendheid en verstrikt ons in de wereld terwijl dayā onze harten zuiver maakt en onze bindingen geleidelijk ontknoopt.
"God kan niet gerealiseerd worden zonder zuiverheid van hart. Je ontvangt de genade van God door het temperen van de passies – lust, boosheid en hebzucht. Dan zie je God. Ik probeerde veel dingen om lust te overwinnen.
Toen ik tien of elf jaren oud was en in Kāmārpukur leefde ervoer ik voor het eerst samādhi. Toen ik door een rijstveld ging zag ik iets en raakte ik overweldigd. Er zijn bepaalde eigenschappen van God-visie. Je ziet licht, voelt vreugde en ervaart het oprijzen van een grote stroom in je borst, zoals het uitbarsten van een raket."
De volgende dag gingen Baburam en Ramdayal terug naar Calcutta. M. spendeerde de dag en de nacht bij de Meester.