Het was namiddag. Sri Ramakrishna zat op zijn bed na een korte middagrust. Vijay, Balaram, M. en een paar andere toegewijden zaten op de vloer met hun gezichten naar de Meester. Ze konden de heilige rivier de Ganges zien door de deur. Omdat het winter was waren allen gewikkeld in warme kleding. Vijay had geleden aan koliek en had wat medicijnen met zich meegebracht.
Vijay was een betaald predikant in de Sādhāran Brāhmo Samāj, maar er waren veel dingen waarbij hij het niet eens kon zijn met de Samāj-autoriteiten. Hij kwam uit een erg nobele familie uit Bengalen, gekend om zijn vroomheid en andere spirituele kwaliteiten. Advaita Goswāmi, één van zijn verre voorouders, was een intieme gezel geweest van Sri Chaitanya. Aldus stroomde het bloed van een grote liefhebber van God in Vijay's aderen. Als een aanhanger van de Brāhmo Samāj mediteerde Vijay zonder twijfel op het vormloze Brahman, maar zijn ingeboren liefde voor God, overgeërfd van zijn gedistingeerde voorouders, had slechts gewacht op de juiste tijd om zich te manifesteren in al zijn zoetheid. Aldus werd Vijay onweerstaanbaar aangetrokken door de God-vervoerde staat van Sri Ramakrishna en zocht hij vaak zijn gezelschap. Hij luisterde dan naar de Meesters woorden met veel respect, en ze dansten dan samen in een extase van goddelijke liefde.
Het was een weekdag. In zijn algemeenheid kwamen toegewijden in groten getale naar de Meester op zondagen, dus zij die intieme gesprekken wilden hebben met hem bezochten hem op weekdagen.
Een jongen genaamd Vishnu, wonend in Āriādaha, had recent zichzelf gedood door zijn keel open te snijden met een scheermes. Het gesprek keerde zich naar hem.
Meester: "Ik voelde me erg slecht toen ik hoorde over het overlijden van de jongen. Hij was een leerling in een school en hij placht hier te komen. Hij zei dan vaak dat hij niet kon genieten van wereldlijk leven. Hij had met wat familieleden gewoond in de westerse provinciën en placht in die tijd te mediteren in eenzaamheid in de weiden, heuvels en wouden. Hij vertelde me dat hij visioenen had van veel goddelijke vormen.
"Misschien was dit zijn laatste geboorte. Hij moet de meeste van zijn plichten vervuld hebben in zijn vorige geboorte. Het beetje dat nog gedaan moest worden, werd misschien in deze vervuld.
"Je moet het bestaan toegeven van neigingen overgeërfd van vorige geboorten. Er is een verhaal over een man die de śava-sādhana beoefende.1 Hij aanbad de Goddelijke Moeder in een diep woud. Eerst zag hij veel verschrikkelijke visioenen. Uiteindelijk viel een tijger hem aan en doodde hem. Een andere man die toevallig langskwam en de nadering van de tijger zag was in een boom geklommen. Nadien kwam hij naar beneden en vond hij alle regelingen voor aanbidding ter beschikking. Hij voerde wat zuiverende ceremonieën uit en zette zichzelf op het lijk. Hij had nog nauwelijks een beetje japa gedaan of de Goddelijke Moeder verscheen voor hem en zei 'Mijn kind, ik ben heel tevreden over jou. Accepteer een gunst van Me.' Hij boog laag voor de Lotusvoeten van de Godin en zei 'Mag ik U één vraag stellen Moeder? Ik ben sprakeloos van verwondering over Uw handeling. De andere man werkte zo hard om de ingrediënten te krijgen voor Uw aanbidding en probeerde U voor zo een lange tijd gunstig te stemmen, maar U verlaagde U niet om hem Uw gunst te tonen. En ik, die niets wist over aanbidding, die niets heeft gedaan, die noch devotie noch kennis noch liefde heeft en die geen enkele zelfontzegging heeft beoefend, ontvang zoveel van Uw genade.' De Goddelijke Moeder zei met een lach 'Mijn kind, jij herinnert je je vorige geboorten niet. Veel geboorten probeerde je Mij gunstig te stemmen via zelfontzeggingen. Als resultaat van die zelfontzeggingen zijn al deze dingen ter beschikking gekomen en ben je gezegend met Mijn visie. Vraag nu aan Mij je gunst.'"
Toegewijde: "Ik ben bang te horen van de zelfdoding."
Meester: "Zelfdoding is een gruwelijke zonde, ongetwijfeld. Een mens die zichzelf doodt, moet opnieuw en opnieuw terug komen naar deze wereld en zijn kwelling ervaren.
"Maar ik noem het geen zelfdoding wanneer een persoon zijn lichaam verlaat na het visioen van God bereikt te hebben. Het schaadt niet om je lichaam op die manier op te geven. Na het bereiken van Kennis geven sommige mensen hun lichaam op. Nadat het gouden beeld is gegoten in de kleien mal kun je de mal bewaren of hem breken.
"Veel jaren geleden placht er een jongeman van ongeveer twintig uit Barānagore hier te komen naar de tempeltuin; zijn naam was Gopal Sen. In mijn aanwezigheid placht hij zulk een intense extase te ervaren dat Hriday hem moest ondersteunen uit angst dat hij op de grond zou vallen en zijn ledematen zou breken. Die jongeman raakte mijn voeten op een dag aan en zei 'Mijnheer, ik zal niet meer in staat zijn u te komen zien. Laat me u goedendag zeggen.' Een paar dagen later hoorde ik dat hij zijn lichaam had opgegeven.
"Het wordt gezegd dat er vier klassen van mensen zijn: de gebondenen, zij die bevrijding aspireren, de bevrijden en de altijd-perfecten.
"Deze wereld is als een visnet. Mensen zijn de vissen en God, wiens māyā deze wereld heeft gecreëerd, is de visser. Wanneer de vissen verstrikt zijn in het net proberen sommige daarvan zich door zijn mazen te rukken om hun bevrijding te krijgen. Zij zijn als de mensen die naar bevrijding streven. Maar zeker niet alle daarvan ontsnappen. Enkel een paar springen uit het net met een luide plons, en dan zeggen mensen 'Ah! Daar gaat een grote!' Op dezelfde manier bereiken drie of vier mensen bevrijding. Er zijn ook vissen die zo voorzichtig zijn van aard dat ze nooit gevangen raken in het net; sommige wezens van de altijd-perfecte klasse, zoals Nārada, raken nooit verstrikt in de mazen van wereldlijkheid. De meeste vissen worden gevangen; maar ze zijn zich niet bewust van het net en van hun aanstaande dood. Zo gauw ze verstrikt zijn haasten ze zich, met net en al, voorover in een poging om zichzelf te verstoppen in de modder. Ze doen niet de minste moeite om vrij te geraken. Integendeel, ze gaan dieper en dieper in de modder. Deze vissen zijn als de gebonden mensen. Ze zijn nog steeds binnen het net, maar ze denken dat ze daar best veilig zijn. Een gebonden wezen is ondergedompeld in wereldlijkheid, in 'vrouwen en goud', diep als hij is gegaan in het moeras van degradatie. Maar hij gelooft nog steeds dat hij best gelukkig en veilig is. De bevrijden en de zoekers naar bevrijding bezien de wereld als een diepe put. Ze genieten er niet van. Daarom geven sommigen na het bereiken van Kennis, de realisatie van God, hun lichaam op. Maar zoiets is inderdaad zeldzaam.
"De gebonden wezens komen, verstrikt in wereldlijkheid, helemaal niet tot hun zinnen. Ze lijden aan zoveel misère en kwelling, ze staan voor zoveel gevaren, en toch zullen ze niet wakker worden.
"De kameel houdt ervan om doornige struiken te eten. Hoe meer hij de doornen eet hoe meer het bloed uit zijn mond stroomt. Toch moet hij doornige planten eten en hij zal ze nooit opgeven. De man met een wereldlijke aard lijdt zoveel verdriet en pijn, maar hij vergeet het allemaal in een paar dagen en begint opnieuw aan zijn oude leven. Veronderstel dat een man zijn vrouw heeft verloren of dat ze ontrouw is geworden. Ziedaar! Hij trouwt opnieuw.
"Of neem het voorbeeld van een moeder: haar zoon sterft en ze lijdt bitter verdriet: maar na een paar dagen vergeet ze het helemaal. De moeder, zo overweldigd door verdriet een paar dagen eerder, geeft nu aandacht aan haar kleding en doet haar sieraden om. Een vader gaat failliet door de huwelijken van zijn dochters, maar hij gaat jaar na jaar door met het hebben van kinderen. Mensen worden geruïneerd door rechtszaken, maar ze gaan evengoed naar de rechtbank. Er zijn mensen die de kinderen die ze hebben niet kunnen voeden, die ze niet kunnen kleden of een fatsoenlijk onderkomen voor ze kunnen bieden, maar ze nemen ieder jaar meer kinderen.
"De wereldlijke mens is ook als een slang die een mol wil doorslikken. De slang kan de mol doorslikken noch opgeven. De gebonden ziel kan misschien gerealiseerd hebben dat er geen inhoud is aan de wereld – dat de wereld is als een gele mombinpruim: alleen vel en been – maar hij kan haar nog steeds niet opgeven en zijn denken op God richten.
"Ik ontmoette eens een familielid van Keshab Sen, vijftig jaar oud. Hij speelde kaart. Alsof de tijd voor hem nog niet was gekomen om aan God te denken!
Er is nog een andere eigenschap van de gebonden ziel. Als je hem uit zijn wereldlijke omgeving overzet naar een spirituele omgeving, kwijnt hij weg. De worm die in vuil groeit voelt zich daar heel gelukkig. Hij gedijt in vuil. Hij zal sterven als je hem in een pot rijst doet."
Allen bleven stil.
Vijay: "Wat moet de staat van zijn van het denken van een gebonden ziel zijn om bevrijding te bereiken?"
Meester: "Hij kan zichzelf bevrijden van de gehechtheid aan 'vrouw en goud' als, door de genade van God, hij een geest van sterke verzaking cultiveert. Wat is deze sterke verzaking? Iemand die slechts een milde geest van verzaking heeft zegt 'Wel, alles zal gebeuren na verloop van tijd; laat me nu eenvoudigweg de naam van God herhalen.' Maar een mens die een sterke geest van verzaking bezit voelt zich onrustig over God, zoals de moeder zich voelt over haar eigen kind. Een mens van sterke verzaking zoekt niets dan God. Hij beschouwt de wereld als een diepe put en voelt zich alsof hij daarin gaat verdrinken. Hij ziet zijn familieleden als giftige slangen: hij wil van ze wegvluchten. En hij gaat ook weg. Hij denkt nooit 'Laat me eerst wat regelingen maken voor mijn familie en dan zal ik aan God denken.' Hij heeft een grote innerlijke vastberadenheid.
"Laat me je een verhaal vertellen over sterke verzaking. Er was eens een droogte in een bepaald deel van het land. De boeren begonnen lange kanalen te graven om water naar hun velden te brengen. Eén boer was koppig vastberaden. Hij deed een gelofte dat hij niet zou stoppen met graven totdat het kanaal zijn veld verbond met de rivier. Hij ging aan het werk. De tijd kwam voor zijn bad en zijn vrouw stuurde hun dochter naar hem met olie. 'Vader' zei het meisje 'het is al laat. Smeer uw lichaam in met olie en neem uw bad.' 'Ga weg!' donderde de boer. 'Ik heb nu teveel te doen.' Het was na de middag en de boer was nog steeds aan het werk op zijn veld. Hij dacht niet eens aan zijn bad. Toen kwam zijn vrouw en ze zei 'Waarom heb je je bad niet genomen? Het eten is koud aan het worden. Je overdrijft alles. Je kan de rest morgen of zelfs vandaag na het diner afmaken.' De boer gaf haar furieus een uitbrander en rende naar haar toe, met de spade in zijn hand, roepend 'Wat? Heb je geen rede? Er is geen regen. De gewassen gaan dood. Wat zullen de kinderen eten? Jullie zullen allemaal verhongeren. Ik heb een gelofte gedaan om niet aan bad en eten te denken vandaag totdat ik water naar mijn veld breng.' De vrouw zag zijn staat van zijn en rende weg in angst. Na een hele dag van noeste arbeid slaagde de boer tegen de avond erin zijn veld te verbinden met de rivier. Daarna ging hij zitten en keek hij naar hoe het water in zijn veld stroomde met een murmelend geluid. Zijn denken was gevuld met vrede en vreugde. Hij ging naar huis, riep zijn vrouw, en zei tegen haar 'Geef me nu wat olie en maak nu een rokertje voor me.' Met een sereen denken voltooide hij zijn bad en maaltijd en ging hij naar bed waar hij naar hartenlust snurkte. De vastberadenheid die hij toonde is een voorbeeld van sterke verzaking.
"Nu was er een andere boer die ook een kanaal aan het graven was om water naar zijn veld te brengen. Zijn vrouw kam ook naar het veld en zei tegen hem 'Het is erg laat. Kom naar huis. Het is niet nodig om dingen te overdrijven.' De boer protesteerde niet veel maar zette zijn spade terzijde en zei tegen zijn vrouw 'Wel, ik ga naar huis omdat je het me vraagt. (Allen lachen.) Die man slaagde er nooit in zijn veld te irrigeren. Dit is een geval van milde verzaking.
"Zoals zonder sterke vastberadenheid de boer geen water naar het veld kan brengen kan een mens zonder intense hunkering God niet realiseren. (Tot Vijay) Waarom kom je hier nu niet zo frequent als voorheen?"
Vijay: "Mijnheer, ik wil dat heel graag, maar ik ben niet vrij. Ik heb werk geaccepteerd bij de Brāhmo Samāj."
Meester: "Het is 'vrouw en goud' dat de mens bindt en hem berooft van zijn vrijheid. Het is de vrouw die de nood aan goud creëert. Voor de vrouw wordt de ene mens de slaaf van een andere en verliest zo zijn vrijheid. Dan kan hij niet handelen zoals hij wil.
De priesters in de tempel van Govindaji in Jaipur waren eerst celibaat, en toen hadden ze vurige aarden. Op een gegeven moment liet de Koning van Jaipur hen komen, maar ze gehoorzaamden hem niet. Ze zeiden tegen de boodschapper 'Vraag de koning om ons te komen bezoeken.' Na beraad regelden de koning en zijn ministers huwelijken voor hen. Vanaf toen hoefde de koning ze niet te laten komen. Ze kwamen vanzelf naar hem en zeiden 'Uwe Majesteit, we zijn gekomen met onze zegeningen. Hier zijn de heilige bloemen van de tempel. Wees zo goed ze te accepteren.' Ze kwamen naar het paleis, want nu wilde ze altijd geld voor het een of het ander: het bouwen van een huis, de rijst-ceremonie van hun baby's of de rituelen verbonden met het begin van de educatie van hun kinderen.
"Er is het verhaal van de twaalfhonderd neḍā's2 en dertienhonderd neḍi's3. Virabhadra, de zoon van Nityānanda Goswāmi, had dertienhonderd 'kaalgeschoren' discipelen. Ze hadden grote spirituele krachten bereikt. Dat alarmeerde hun leraar. 'Mijn discipelen hebben grote spirituele krachten bereikt', dacht Virabhadra. 'Wat ze ook tegen mensen zeggen, zal gebeuren. Waar ze ook gaan, kunnen alarmerende situaties ontstaan, want mensen die ze onopzettelijk beledigen zullen tot lijden komen.' Zo denkend riep Virabhadra hen op een dag bij hem en zei 'Kom bij me na het uitvoeren van je dagelijkse devoties op de oever van de Ganges.' Deze discipelen hadden zulk een hoge spirituele aard dat ze tijdens het mediteren in samādhi gingen en onbewust waren van het rivierwater dat over hun hoofden stroomde tijdens het vloedgetij. Dan kwam het ebgetij en bleven ze nog steeds geabsorbeerd in meditatie.
"Nu hadden honderd van deze discipelen geanticipeerd op wat hun leraar van hen vroeg. Omdat ze anders zouden moeten ongehoorzamen aan zijn bevelen waren ze snel verdwenen van de plaats voordat hij hen ontbood. Dus ze gingen niet naar Virabhadra met de anderen. De overgebleven twaalfhonderd discipelen gingen naar de leraar na het voltooien van hun mediatie. Virabhadra zei tegen hen 'Deze dertienhonderd nonnen zullen jullie dienen. Ik vraag van jullie om ze te huwen.' 'Zoals u wil, geachte mijnheer', zeiden ze. 'Maar honderd van ons zijn weggegaan.' Sindsdien hadden elk van deze twaalfhonderd discipelen een vrouw. Als gevolg verloren ze allemaal hun spirituele kracht. Hun verzakingen hadden niet hun originele vuur. Het gezelschap van de vrouw beroofde hen van hun spiritualiteit omdat het hun vrijheid vernietigde.
(Tot Vijay) "Je neemt zelf waar hoe ver je bent afgezakt door een dienaar te zijn van anderen. Je merkt ook dat mensen met veel universiteitsdiploma's, onderzoekers met hun enorme Engelse educatie, dienst onder hun Engelse meesters accepteren en dagelijks vertrappeld worden onder hun laarzen. De ene oorzaak van dit allemaal is de vrouw. Ze zijn getrouwd en zetten een 'vrolijk feest' op met hun vrouw en kinderen. Nu kunnen ze niet teruggaan, hoezeer ze dat ook zouden willen. Vandaar al deze beledigingen en vernederingen, al dit lijden aan slavernij.
"Eenmaal een mens God realiseert via intense passieloosheid is hij niet meer gehecht aan de vrouw. Zelfs als hij het leven moet leven van een huishouder is hij vrij van angst voor en gehechtheid aan de vrouw. Veronderstel dat er twee magneten zijn, de een groot en de ander klein. Welke zal het ijzer aantrekken? De grote natuurlijk. God is de grote magneet. Vergeleken met Hem is de vrouw een kleine. Wat kan 'de vrouw' doen?"
Een toegewijde: "Mijnheer, moeten we vrouwen dan haten?"
Meester: "Hij die God heeft gerealiseerd kijkt niet naar een vrouw met het oog van lust, dus hij is niet bang van haar. Hij neemt helder waar dat vrouwen slechts enkele van de aspecten zijn van de Goddelijke Moeder. Hij aanbidt ze allemaal als de Moeder Zelf.
(Tot Vijay) "Kom hier nu en dan. Ik wil je heel graag zien."
Vijay: "Ik moet mijn diverse plichten vervullen in de Brāhmo Samāj, dat is waarom ik niet altijd hier kan komen. Maar ik zal u bezoeken wanneer ik de mogelijkheid zie."
Meester (tot Vijay): "De taak van een religieus leraar is inderdaad moeilijk. Je kan mensen niet onderwijzen zonder een directe opdracht van God. Mensen zullen niet naar je luisteren als je onderwijst zonder zulk een autoriteit. Zulk een onderwijzen heeft geen kracht achter zich. Je moet op de allereerste plaats God bereiken via spirituele discipline of op andere manieren. Zo gewapend met de autoriteit van God kun je lezingen geven.
"Na de opdracht van God ontvangen te hebben kun je een leraar zijn en overal lezingen geven. Hij die de autoriteit van God ontvangt, ontvangt ook kracht van Hem. Alleen dan kan hij de moeilijke taak van een leraar uitvoeren.
"Een onbelangrijke huurder was eens betrokken bij een rechtszaak tegen een grote landheer. Mensen realiseerden dat er een krachtige man stond achter de huurder. Misschien dat een andere grote landheer de zaak dirigeerde vanachter de coulissen. De mens is een insignificant wezen. Hij kan de moeilijke taak van een leraar niet vervullen zonder kracht direct van God te ontvangen."
Vijay: "Brengen de leringen van de Brāhmo Samāj mensen geen verlossing?"
Meester: "Hoe is het ooit mogelijk voor de ene mens om de andere te bevrijden van de binding aan de wereld? God alleen, de Schepper van deze wereldbetoverende māyā, kan mensen redden van māyā. Er is geen ander vluchtoord dan die grote leraar, Satchidānanda. Hoe is dat ooit mogelijk voor mensen die God niet hebben gerealiseerd of Zijn opdracht niet hebben ontvangen en die niet gesterkt zijn met goddelijke kracht om anderen te redden van de gevangenis van de wereld?
"Op een dag toen ik de Panchavati passeerde op weg naar de het pijnboombosje hoorde ik een brulkikker kwaken. Ik dacht dat hij gevangen moest zijn door een slang. Na enige tijd, toen ik terug kwam, kon ik zijn doodsbenauwde kwaken nog steeds horen. Ik keek om te zien wat er aan de hand was en ontdekte dat een waterslang hem had gevangen. De slang kon hem noch doorslikken noch opgeven. Dus er kwam geen einde aan het lijden van de kikker. Ik bedacht dat als hij gevangen was geweest door een cobra hij na hooguit drie kwaken tot stilte gebracht zou zijn. Omdat het slechts een waterslang was moesten ze allebei door deze kwelling gaan. Het ego van een mens wordt vernietigd na drie kwaken, als het ware, als hij in de greep komt van een echte leraar. Maar als de leraar een 'onrijpe' is dan ondergaan zowel de leraar als de discipel eindeloos lijden. De discipel kan noch van zijn ego noch van zijn ketenen van de wereld afkomen. Als een discipel in de greep komt van een incompetente leraar bereikt hij geen bevrijding."
Vijay: "Mijnheer, waarom zijn we zo gebonden? Waarom zien we God niet?"
Meester: "Māyā is niets dan het egoïsme van de belichaamde ziel. Dit egoïsme heeft alles bedekt zoals een sluier. 'Alle problemen komen tot een einde wanneer het ego sterft.' Wanneer door de genade van God een mens zich slechts eenmaal realiseert dat hij niet de doener is dan wordt hij direct een jīvanmukta. Hoewel levend in het lichaam is hij bevrijd. Hij heeft niets anders te vrezen.
"Deze māyā, dat wil zeggen het ego, is als een wolk. De zon kan niet gezien worden vanwege een dunne wolkenflard; wanneer die verdwijnt zie je de zon. Als door de genade van de goeroe je ego verdwijnt dan zie je God.
"Rāma, die God Zelf is, bevond Zich slechts twee en een halve el voor Lakshmana. Maar Lakshmana kon Hem niet zien omdat Sītā tussen hen in stond. Lakshmana kan vergeleken worden met de jīva en Sītā met māyā. De mens kan God niet zien wegens de barrière van māyā. Kijk maar eens: Ik creëer een barrière voor mijn gezicht met deze handdoek. Nu kan je me niet zien, hoewel ik zo dichtbij ben. Op dezelfde manier is God het dichtste bij van allemaal, maar we kunnen Hem niet zien wegens deze toedekking van māyā.
"De jīva is niets dan de belichaming van Satchidānanda. Maar omdat māyā, of het ego, diverse upādhi's heeft gecreëerd is hij zijn ware Zelf vergeten.
"Iedere upādhi verandert de aard van de mens. Als hij een fijn kleed met een zwarte rand draagt hoor je hem direct Nidhu Babu's liefdesliedjes neuriën. Daarna volgen kaartspel en een wandelstok. Zelfs wanneer een ziekelijk mens hoge laarzen aantrekt begint hij te fluiten en beklimt hij de trap als een Engelsman, springend van de ene trede naar de andere. Als een mens maar een pen in zijn hand houdt krabbelt hij op elk papier dat hij te pakken kan krijgen – zulks is de macht van de pen!
Geld is ook een grote upādhi. Het bezit van geld maakt zulk een verschil in de mens! Hij is niet langer dezelfde persoon. Een brāhmin was gewoon om regelmatig naar de tempeltuin te gaan. Aan de buitenkant was hij heel bescheiden. Op een dag ging ik naar Konnagar met Hriday. We waren nog niet van de boot af of we merkten de brāhmin op gezeten aan de oever van de Ganges. We dachten dat hij had genoten van de frisse lucht. Naar ons kijkend zei hij 'Hallo daar priester! Hoe maakt u het?' Ik merkte zijn toon op en zei tegen Hriday 'De man moet wat geld gekregen hebben. Dat is waarom hij op die manier praat.' Hriday lachte.
"Een kikker had een roepie die hij in zijn hol bewaarde. Op een dag liep een olifant over het hol, en de kikker, naar buiten komend in een boze bui, deed zijn voet omhoog alsof hij de olifant ging trappen en zei 'Hoe durf je over mijn hoofd te lopen?' Zo is de trots die geld voortbrengt!
"Je kan van het ego afkomen na het bereiken van Kennis. Bij het bereiken van Kennis ga je in samādhi, en het ego verdwijnt. Maar het is heel moeilijk om zulke Kennis te verkrijgen.
"In de Veda's wordt gezegd dat een mens samādhi ervaart wanneer zijn denken opstijgt naar het zevende gebied. Het ego kan alleen verdwijnen wanneer je in samādhi gaat. Waar verblijft het denken van een mens gewoonlijk? Op de eerste drie gebieden. Deze zijn de organen van uitscheiding en voortplanting en bij de navel. Dan is het denken enkel ondergedompeld in wereldlijkheid, gehecht aan 'vrouw en goud'. Een mens ziet het licht van God wanneer zijn denken op het gebied van het hart verblijft. Hij ziet het licht en roept uit 'Ah! Wat is dit? Wat is dit?' Het volgende gebied is de keel. Wanneer het denken daar verblijft wil hij alleen over God horen en praten. Wanneer het denken opstijgt naar het volgende gebied, bij het voorhoofd, tussen de wenkbrauwen, ziet hij de vorm van Satchidānanda en verlangt hij Deze aan te raken en te omarmen. Maar hij is niet in staat dit te doen. Het is als het licht in een lantaarn dat je kunt zien maar niet aanraken. Je hebt het gevoel dat je het licht aanraakt maar in werkelijkheid doe je dit niet. Wanneer het denken het zevende gebied bereikt dan verdwijnt het ego volledig en de mens gaat in samādhi.
Vijay: "Wat ziet een mens wanneer hij de Kennis van Brahman bereikt na het bereiken van het zevende gebied?"
Meester: "Wat er gebeurt wanneer het denken het zevende gebied bereikt kan niet beschreven worden.
"Eenmaal een boot de 'zwarte wateren' van de oceaan ingaan komt hij niet terug. Niemand weet wat er daarna gebeurt met de boot. Daarom kan de boot ons geen enkele informatie geven over de oceaan.
"Een zoutpop ging eens de diepte van de oceaan meten. Hij was het water nog niet ingegaan of hij smolt. Wie kon nu vertellen hoe diep de oceaan was? Dat wat over zijn diepte had kunnen vertellen was gesmolten. Bij het bereiken van het zevende gebied wordt het denken geannihileerd: de mens gaat in samādhi. Wat hij dan voelt kan niet in woorden beschreven worden.
"De 'ik' die je een wereldlijk persoon maakt en je hecht aan 'vrouw en goud' is de 'slechte ik'. De interventie van dit ego creëert het verschil tussen jīva en Ātman. Water lijkt gescheiden te zijn in twee delen als je er een stok over legt. Maar in werkelijkheid is er slechts één water. Het lijkt als twee wegens de stok. Deze 'ik' is de stok. Verwijder de stok en er blijft slechts één water over zoals voorheen.
"Wat nu is deze 'slechte ik'? Het is het ego dat zegt 'Wat? Kennen ze me niet? Ik heb zoveel geld! Wie is rijker dan ik?' Als een dief zo'n mens van slechts tien roepies berooft wringt hij allereerst het geld uit de dief, dan geeft hij hem een goed pak slaag. Maar de kwestie houdt daar niet op: de dief wordt overgedragen aan de politie en wordt uiteindelijk naar de gevangenis gestuurd. De 'slechte ik' zegt 'Wat? Weet de bandiet niet wie hij heeft beroofd? Mijn tien roepies stelen! Hoe durft hij?'"
Vijay: "Als zonder het vernietigen van de 'ik' een mens niet af kan komen van de gehechtheid aan de wereld en als gevolg daarvan samādhi niet kan ervaren dan zou het wijs zijn voor hem om het pad van Brahmajnāna te volgen om samādhi te bereiken. Als de 'ik' blijft in het pad van devotie dan moet je veeleer het pad van kennis kiezen."
Meester: "Het is waar dat er één of twee van de 'ik' kunnen afkomen via samādhi, maar deze gevallen zijn erg zeldzaam. Je kunt je tegoed doen aan duizenden beredeneringen, maar de 'ik' komt nog steeds terug. Je kan vandaag de pipalboom tot aan de eigenste wortel omhakken, maar je zal morgen een opkomende scheut bemerken. Daarom, als de 'ik' moet blijven, laat de deugniet dan blijven als de 'dienaar-ik'. Zolang je leeft moet je zeggen 'O God, U bent de Meester en ik ben Uw dienaar.' De 'ik' die voelt 'ik ben de dienaar van God, ik ben Zijn toegewijde' schaadt je niet. Zoete dingen veroorzaken maagzuur, zonder twijfel, maar suikergoed is een uitzondering.
"Het pad van kennis is heel moeilijk. Je kan geen Kennis krijgen tenzij je je ontdoet van het gevoel dat je het lichaam bent. In de Kaliyuga is het leven van de mens gecentreerd rond eten. Hij kan zich niet ontdoen van het gevoel dat hij het lichaam en het ego is. Daarom wordt het pad van devotie voorgeschreven voor deze cyclus. Dit is het gemakkelijke pad. Je zal God bereiken als je Zijn naam en glories bezingt en tot Hem bidt met een verlangend hart. Er is niet de minste twijfel over.
"Veronderstel dat je een lijn op het wateroppervlak trekt met een bamboestok. Het water lijkt gesplitst te zijn in twee delen, maar de lijn blijft niet voor langere tijd. De 'dienaar-ik' of de 'toegewijde-ik' of de 'kind-ik' is enkel een lijn getrokken met het ego en is niet echt."
Vijay (tot de Meester): "Mijnheer, u vraagt ons de 'slechte ik' te verzaken. Is de 'dienaar-ik' op enigerlei wijze schadelijk?"
Meester: "De 'dienaar-ik' – dat wil zeggen het gevoel 'ik ben de dienaar van God, ik ben de toegewijde van God' – schaadt je niet. Integendeel, het helpt je om God te realiseren."
Vijay: "Wel mijnheer, wat gebeurt er met de lust, boosheid en andere passies van iemand die de 'dienaar-ik' handhaaft?"
Meester: "Als een mens het echt zo voelt dan heeft hij enkel de schijn van lust, boosheid en dergelijke. Als hij na het bereiken van God zichzelf ziet als de dienaar of de toegewijde van God dan kan hij niemand schaden. Door het aanraken van de steen der wijzen wordt een zwaard veranderd in goud. Het behoudt het uiterlijk van een zwaard maar het kan niet schaden.
"Wanneer de droge tak van een kokosnootpalm op de grond valt laat hij enkel een teken achter op de stam ter indicatie dat er ooit een tak was op die plaats. Op dezelfde manier houdt iemand die God heeft bereikt enkel een uiterlijke schijn van ego; er blijft in hem enkel een schijn van boosheid en lust. Hij wordt als een kind. Een kind heeft geen gehechtheid aan de drie guna's – sattva, rajas en tamas. Hij wordt even snel onthecht van een ding als hij eraan gehecht raakt. Je kan hem een kleed ter waarde van vijf roepies aftroggelen met een pop ter waarde van een ānnā, hoewel hij aanvankelijk met grote vastberadenheid kan zeggen 'Nee, ik zal het niet aan je geven. Mijn papa kocht het voor me.' Alle personen zijn ook hetzelfde voor een kind. Hij heeft geen gevoel van hoog en laag waar het personen betreft. Dus hij onderscheidt niet in kasten. Als zijn moeder hem vertelt dat een bepaalde man beschouwd moet worden als een oudere broer, zal het kind van hetzelfde bord met hem eten, hoewel de man kan behoren tot de lagere kaste van een smid. Het kind kent niet eens haat of wat heilig of onheilig is.
"Zelfs na het bereiken van samādhi behouden sommigen het 'dienaar-ego' of het 'toegewijde-ego'. De bhakta behoudt zijn 'ik-bewustzijn'. Hij zegt 'O God, U bent de Meester en ik ben Uw dienaar, U bent de Heer en ik ben Uw toegewijde.' Hij voelt het zo zelfs na de realisatie van God. Zijn 'ik' is niet volledig uitgewist. Door het constant praktiseren van dit soort 'ik-bewustzijn' bereik je ook uiteindelijk God. Dit wordt bhaktiyoga genoemd.
"Je kan ook de Kennis van Brahman bereiken door het volgen van het pad van bhakti. God is almachtig. Hij kan Zijn toegewijde ook Brahmajnāna geven als Hij dat wil. Maar de toegewijde zoekt gewoonlijk niet de Kennis van het Absolute. Hij heeft liever het bewustzijn dat God de Meester is en hij de dienaar, of dat God de Goddelijke Moeder is en hij het kind."
Vijay: "Maar zij die onderscheiden volgens de Vedānta-filosofie realiseren Hem ook uiteindelijk, nietwaar?"
Meester: "Ja, je kunt Hem ook bereiken door het volgen van het pad van onderscheiding; dat wordt jnānayoga genoemd. Maar het is een extreem moeilijk pad. Ik heb je al verteld van de zeven gebieden van bewustzijn. Bij het bereiken van het zevende gebied gaat het denken in samādhi. Als een mens de ferme kennis verkrijgt dat Brahman alleen echt is en de wereld illusionair dan gaat zijn denken op in samādhi. Maar in de Kaliyuga is het leven van een mens volledig afhankelijk van eten. Hoe kan hij het bewustzijn hebben dat Brahman alleen echt is en de wereld illusionair? In de Kaliyuga is het moeilijk om het gevoel te hebben 'Ik ben niet het lichaam, ik ben niet het denken, ik ben niet de vierentwintig kosmische principes; ik ben voorbij plezier en pijn, ik ben boven ziekte en leed, oude leeftijd en dood.' Hoezeer je ook redeneert en discussieert, het gevoel dat het lichaam identiek is aan de ziel zal op de een of andere manier opkomen vanuit een onverwachte hoek. Je kan een pipalboom tot aan de grond omhakken en denken dat hij dood is tot op zijn wortel, maar de volgende morgen zul je een nieuwe scheut vinden die uitschiet van de dode stomp. Je kan je niet ontdoen van deze identificatie met het lichaam; daarom is het pad van bhakti het beste voor de mensen van de Kaliyuga. Het is een gemakkelijk pad.
"En 'ik wil geen suiker worden; ik wil het eten.' Ik heb nooit zin om te zeggen 'Ik ben Brahman.' Ik zeg 'U bent mijn Heer en ik ben Uw dienaar.' Het is beter om het denken omhoog en omlaag te laten gaan tussen het vijfde en zesde gebied, zoals een boot racet tussen twee punten. Ik wil niet voorbij het zesde gebied gaan en mijn denken lange tijd in het zevende houden. Mijn verlangen is de naam en glories van God te bezingen. Het is heel goed om God te zien als de Meester en jezelf als Zijn dienaar. Verder spreken mensen, zoals je weet, over de golven als behorend tot de Ganges, maar niemand zegt dat de Ganges behoort tot de golven. Het gevoel 'ik ben Hij' is niet gezond. Een mens die zulk een idee erop nahoudt terwijl hij zijn lichaam ziet als het Zelf brengt zichzelf veel schade toe. Hij kan niet voortgaan in het spirituele leven; hij haalt zichzelf naar beneden. Hij misleidt zowel zichzelf als anderen. Hij kan zijn eigen staat van zijn niet begrijpen.
"Maar het is niet ieder willekeurig soort bhakti dat je in staat stelt om God te realiseren. Je kan God niet realiseren zonder premā-bhakti. Een andere naam voor premā-bhakti is rāga-bhakti.4 God kan niet gerealiseerd worden zonder liefde en verlangen. Tenzij je hebt geleerd om van God te houden, kun je Hem niet realiseren.
"Er is een ander soort bhakti, gekend als vaidhi-bhakti, volgens welke je de naam van God een vast aantal keren moet herhalen, moet vasten, pelgrimages moet doen, God moet aanbidden met voorgeschreven offers, heel veel offers moet doen, enzovoort, enzovoort. Door zulke praktijken een lange tijd voort te zetten, verkrijg je geleidelijk aan rāga-bhakti. God kan niet gerealiseerd worden totdat je rāga-bhakti hebt. Je moet van God houden. Om God te realiseren moet je volledig vrij zijn van wereldlijkheid en je hele denken naar Hem richten.
"Maar sommigen verkrijgen direct rāga-bhakti. Het is inherent aan hen. Zij hebben het al vanaf hun kindertijd. Zelfs op een vroege leeftijd huilen ze om God. Een voorbeeld van zo'n bhakti kan gevonden worden in Prahlāda. Vaidhi-bhakti is als het bewegen van een waaier om een bries te maken. Je hebt de waaier nodig om de bries te maken. Vergelijkbaar praktiseer je japa, verzaking en vasten om liefde voor God te verkrijgen. Maar de waaier wordt aan de kant gezet wanneer de zuidelijke bries uit zichzelf waait. Handelingen als japa en verzaking vallen weg wanneer je spontaan liefde voor en gehechtheid aan God voelt. Wie zal inderdaad de ceremoniën uitvoeren die in de geschriften staan wanneer gek zijnde van liefde voor God?
"Devotie naar God kan gezegd worden 'groen' te zijn zolang hij niet uitgroeit tot liefde voor God, maar hij wordt 'rijp' wanneer hij is uitgegroeid tot zo'n liefde.
"Een mens met 'groene' bhakti kan geen spirituele praat en instructies assimileren, maar een met 'rijpe' bhakti kan dat wel. Het beeld dat valt op een fotografische plaat bedekt met zwarte film5 wordt vastgehouden. Aan de andere kant kunnen duizenden beelden gereflecteerd worden op een kaal stuk glas, maar niet één daarvan wordt vastgehouden. Als het object weg beweegt, wordt het glas hetzelfde als voorheen. Je kunt spirituele instructies niet assimileren tenzij je al liefde voor God ontwikkeld hebt."
Vijay: "Is bhakti alleen genoeg voor het bereiken van God, om Hem te zien?"
Meester: "Ja, je kan God zien door alleen bhakti. Maar het moet 'rijpe' bhakti, premā-bhakti en rāga-bhakti zijn. Wanneer je die bhakti hebt, houd je van God net zoals de moeder van het kind houdt, het kind van de moeder, of de echtgenote van de echtgenoot.
"Wanneer je zo'n liefde voor en gehechtheid aan God hebt, voel je geen aantrekking van māyā tot vrouw, kinderen, familieleden en vrienden. Je behoudt alleen compassie voor hen. Voor zo'n mens lijkt de wereld op een vreemd land, een plaats waar hij alleen maar zijn plichten moet vervullen. Het is als de mens die zijn echte thuis heeft op het platteland maar naar Calcutta komt voor werk; hij moet een huis huren in Calcutta ten bate van zijn plichten. Wanneer je liefde voor God ontwikkelt ontdoe je je volledig van je gehechtheid aan de wereld en wereldlijke wijsheid.
"Je kunt God niet zien als je zelfs maar het kleinste spoor van wereldlijkheid hebt. Lucifers maken geen vuur als ze vochtig zijn, zelfs al wrijf je er duizend van tegen de luciferdoos. Je verspilt alleen maar een hoop stokjes. Het denken geweekt in wereldlijkheid is zo'n vochtig luciferstokje. Sri Rādhā zei eens tot haar vrienden dat ze Krishna overal zag – zowel binnen als buiten. De vrienden antwoordden 'Wel, wij zien Hem helemaal niet. Ijl je?' Rādhā zei 'Vrienden, verf je ogen met het oogwater van goddelijke liefde, en dan zul je Hem zien.'
(Tot Vijay) "Het wordt gezegd in een lied van jouw Brāhmo Samāj:
O Heer, is het ooit mogelijk om U te kennen zonder liefde,
Hoeveel aanbidding en offers je ook doet?
"Wanneer de toegewijde ook maar één keer deze gehechtheid aan en extatische liefde voor God voelt, deze volwassen devotie en dit volwassen verlangen, dan ziet hij God in Zijn beide aspecten, met vorm en zonder vorm."
Vijay: "Hoe kan je God zien?"
Meester: "Je kunt God niet zien zonder zuiverheid van hart. Via gehechtheid aan 'vrouw en goud' is het denken bevlekt geraakt – bedekt met vuil, als het ware. Een magneet kan geen naald aantrekken wanneer de naald is bedekt met modder. Was de modder weg en de magneet zal hem aantrekken. Op dezelfde manier kan het vuil van het denken weggewassen worden met de tranen van onze ogen. Deze vlek wordt verwijderd als je tranen van berouw plengt en zegt 'O God, ik zal zoiets nooit meer doen.' Daarop trekt God, die als de magneet is, het denken, dat als de naald is, naar Zich toe. Dan gaat de toegewijde in samādhi en bereikt hij het visioen van God.
"Je kunt het duizenden keren proberen, maar niets kan bereikt worden zonder Gods genade. Je kunt God niet zien zonder Zijn genade. Is het een gemakkelijk iets om de genade van God te ontvangen? Je moet egoïsme helemaal verzaken; je kunt God niet zien zolang je denkt 'Ik ben de doener.' Veronderstel dat in een familie een man leiding heeft genomen over de opslagkamer; als dan iemand de meester vraagt 'Mijnheer, wilt u alstublieft mij zelf wat geven uit de voorraadkamer?', zegt de meester aan hem 'Er is al iemand in de voorraadkamer. Wat kan ik daar doen?'
"God verschijnt niet gemakkelijk in het hart van een mens die zichzelf als zijn eigen meester beschouwt. Maar God kan gezien worden op het moment dat Zijn genade neerdaalt. Hij is de Zon van Kennis. Eén enkele straal van Hem heeft de wereld verlicht met het licht van kennis. Dat is hoe we in staat zijn om elkaar te zien en diverse kennis te verkrijgen. Je kan God alleen zien als Hij Zijn licht naar Zijn eigen gezicht richt.
"De politiesergeant doet zijn ronde in het donker van de nacht met een lantaarn6 in zijn hand. Niemand ziet zijn gezicht, maar met behulp van dat licht ziet de sergeant ieders gezicht, en anderen kunnen elkaar ook zien. Als je de sergeant echter wil zien dan moet je hem verzoeken 'Mijnheer, keer het licht alstublieft naar uw eigen gezicht. Laat me u zien.' Op dezelfde manier moet je tot God bidden 'O Heer, wees genadevol en keer het licht van kennis naar U Zelf zodat ik Uw gezicht kan zien.'
"Een huis zonder licht indiceert armoede. Dus je moet de lamp van Kennis in je eigen hart aanmaken. Zoals wordt gezegd in een lied:
De lamp van Kennis aanmakend in de kamer van je hart,
Aanschouw het gezicht van de Moeder, Brahmans Belichaming."
Omdat Vijay medicijnen met zich mee had gebracht vroeg de Meester een toegewijde om hem wat water te geven. Hij was inderdaad een fontein van oneindige compassie. Hij had Vijay's bootkosten geregeld omdat die laatste te arm was om deze te betalen. Vijay, Balaram, M. en de andere toegewijden gingen weg naar Calcutta in een plattelandsboot.