Strafrecht wordt gedefinieerd als "het geheel van beginselen en regels ten aanzien van het opleggen van straf door een openbaar rechtsprekend persoon of lichaam".1 Middels het strafrecht regelt de overheid de bestraffingen voor delicten.
Wereldwijd wordt er door verschillende overheden een grote variëteit aan straffen opgelegd. Zo worden buiten Nederland bijvoorbeeld doodstraffen en lijfstraffen opgelegd. In Nederland zelf geldt als strengste straf de gevangenisstraf. Verbanning kan worden opgelegd wanneer de delinquent niet de Nederlandse nationaliteit heeft. Er worden ook taakstraffen toegepast, die kunnen worden onderverdeeld in werkstraffen en cursusstraffen. En als mildste straf geldt waarschijnlijk de boete, die betaald kan worden aan de overheid of, in geval van schadevergoeding, aan het slachtoffer. En dan worden in Nederland ook nog de heropvoeding en terbeschikkingstelling gekend voor gevallen waarin de delinquent minderjarig is of als minder toerekeningsvatbaar wordt beschouwd.
Voor deze straffen kunnen verschillende rechtvaardigingen gegeven worden. Een straf kan bijvoorbeeld gerechtvaardigd worden als afschrikking, wat een preventie werking beoogt te hebben.
Een onder mensen populaire rechtvaardiging betreft de vergelding.2 Het uitbesteden van vergelding aan de overheid kan een vicieuze cirkel van wederzijdse vergeldingen voorkomen.
Nauw verwant aan de vergelding is de genoegdoening. Waar echter vergelding gericht is op het pijnigen van de dader daar is genoegdoening gericht op het zalven van het slachtoffer. Ook de genoegdoening via de overheid kan een persoonlijke vergelding voorkomen.
Een onder mensen minder populaire rechtvaardiging voor straf betreft de correctie, die gericht is op het corrigeren van crimineel gedrag. Het doel is hierbij indirecte preventie van recidive.
Directe preventie kan als rechtvaardiging gegeven worden wanneer een delinquent expliciet uit de maatschappij wordt verbannen, bijvoorbeeld door hem in klinieken vast te houden of hem het land uit te zetten.
Straffen kunnen verder ook gerechtvaardigd worden met religieuze profetieën, zoals toegepast door theocratische overheden.
Meer filosofisch dan religieus tenslotte is de rechtvaardiging van het snel uitwerken van karma. Door delicten te plegen wordt er volgens de tijdloze wijsheid een karmische schuld gecreëerd die eens tot de dader zal moeten terugkeren.3 Door direct een straf op te leggen aan de dader kan hij al direct, al dan niet deels, zijn veroorzaakte karma uitwerken. Hiermee kan een overheid dus instrumenteel optreden voor heersende metafysische wetten, precies zoals dat wordt beoogd in de metafysicratische agenda.4
Bovenstaande paragraaf werd afgesloten met het noemen van de metafysicratische agenda, en daarin worden opvoeding en opleiding centraal gesteld.6 En bij een strafvoorschrijving volgens deze agenda zullen deze dus ook centraal gesteld worden. Echter omdat in de huidige samenleving andere rechtvaardigingen voor straf ook nog steeds een belangrijke rol spelen, zullen deze bij een praktische strafvoorschrijving ook ingesloten moeten worden. Onder deze paragraaf zal dus een straf voorgeschreven worden die afschrikt, vergeldt, genoegdoet, corrigeert en recidive voorkomt.
En in deze voorschrijving wordt een veroordeelde delinquent voor een passende tijdsduur te werk gesteld bij een werkgever die hem in principe het loon betaalt volgens de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten. Dit loon wordt door de overheid echter afgeroomd tot op bijstandsniveau, en deze afroming wordt in percentages toegekend aan slachtoffers, werkgevers en de overheid.
Een dergelijke straf schrikt af omdat een afroming van verdiensten tot op bijstandsniveau onprettig is, en deze afroming geldt dan ook als vergelding. Het uitkeren van een percentage daarvan aan het slachtoffer doet vervolgens dienst als genoegdoening. En van deze straf gaat ook een corrigerende werking uit omdat de delinquent al werkende zich leert aan te passen aan de in de legale maatschappij geldende normen. Na zijn straf heeft hij dan de mogelijkheid om direct in die maatschappij in te stromen, en dit helpt dan een recidive te voorkomen.
Deze werkstraf op bijstandsniveau heeft voor alle betrokkenen positieve implicaties. Voor de overheid worden cellentekorten opgelost, gevangeniskosten geminimaliseerd, en de overheid kan zelfs netto ontvanger worden met het ontvangen afroompercentage – inkomsten die natuurlijk in de eerste plaats besteed moeten worden aan het organiseren, administreren en controleren van de werkstraffen. Voor het slachtoffer wordt niet slechts een vergelding bemiddeld maar ook een genoegdoening middels zijn eigen afroompercentage. En het afroompercentage voor de werkgever biedt hem voordelen bij het beschikbaar stellen van strafwerkplekken. En voor de delinquent tenslotte biedt deze straf ook voordelen, want voorgenoemde behoudt binnen de grenzen van zijn straf levensperspectieven in zowel het heden als de toekomst.
En zelfs voor overige burgers kan deze strafoplegging voordelen bieden wanneer een percentage van het afroombedrag gebruikt gaat worden voor de uitvoering van beloningswetten voor goed gedrag. Maar dat is een onderwerp voor een andere contemplatie.
Natuurlijk zullen door politici en wetsontwerpers praktische details verder uitgewerkt en plooien gladgestreken moeten worden. Dat is hier niet aan de orde. Deze contemplatie beoogt hooguit een aanzet te zijn tot een beter strafsysteem voor iedereen.